Uitgeverij Paris × Close
NTKR, Tijdschrift voor Recht en Religie
2024 / 1 (september) 1
Redactioneel
  • OPEN ACCESS
    Redactioneel online pdf
Kerkelijk ambt
  • Ilonka Terlouw

    OPEN ACCESS
    Het kerkelijke ambt waarderen met oog op de toekomst van de kerk. Drie zaken die om aandacht vragen online pdf
  • Hans Schaeffer

    OPEN ACCESS
    Roeping als dialogisch proces: ambt en roeping binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerken online pdf
  • Peter-Ben Smit

    OPEN ACCESS
    Kerkelijk ambt in katholieke traditie – een bijdrage vanuit oud-katholiek perspectief online pdf
Artikel
  • Salim Belmoussa, Razi H. Quadir

    OPEN ACCESS
    Een aanvoerdersband die verdeelt online pdf
Boekbesprekingen
  • Auke Dijkstra

    OPEN ACCESS
    Tineke Boele-Noort, Zicht op tucht. Een praktisch-kerkrechtelijk onderzoek naar visies op en praktijken van kerkelijke tucht volgens predikanten binnen het gereformeerd protestantisme (diss. TU Apeldoorn) online pdf
  • Dr. Leo J. Koffeman

    OPEN ACCESS
    Auke Dijkstra, Eerlijk en met orde? Kerkelijke tuchtprocedures in rechtsvergelijkend perspectief (Deddens kerkrechtserie) (diss. TU Utrecht) online pdf
  • Dr. A.J.M. van der Helm

    OPEN ACCESS
    Thijs Caspers, Katholiek denken doen. Het katholiek sociaal denken in theorie en praktijk online pdf
  • Mr. drs. A.J. (Arko) van Helden

    OPEN ACCESS
    Herman M. van Praag, Mozes’ nalatenschap – Mensenrechten in historisch perspectief online pdf

Kerkelijk ambt in katholieke traditie – een bijdrage vanuit oud-katholiek perspectief

Toon als PDF
Peter-Ben Smit*


Inleiding

Het kerkelijke ambt heeft in de katholieke traditie relatief veel aandacht gekregen. Dit is een uitvloeisel van het oecumenische commitment van de katholieke kerken in de oud-katholieke traditie (in het vervolg behalve in eigennamen of om misverstanden te vermijden: ‘katholiek’) enerzijds en een herbezinning op het ambt in de context van een veranderende maatschappij (en theologie) anderzijds. In deze bijdrage ga ik minder in op deze ontwikkelingen die elders beschreven zijn en meer op het verstaan van het kerkelijke ambt in representatieve bronnen van katholieke theologie, te weten statuten, met name het statuut van de Internationale Bisschoppenconferentie van de Oud-Katholieke Kerken van de Unie van Utrecht (inclusief zijn preambule), liturgische formulieren en oecumenische documenten. Daarbij staat de liturgie voor de wijding van bisschoppen, zelf een bron van kerkelijk recht, centraal, dit deels om principiële redenen (het bisschopsambt is het ambt in de meest volle zin van het woord in katholieke traditie) en deels om praktische (plaatsgebrek). Kerkrechtelijke en oecumenische overwegingen komen zo in de context van de behandeling van deze liturgische teksten ter sprake. Minder aandacht krijgt daarbij de stem van individuele theologen, niet omdat die onbelangrijk zijn, maar omdat ze minder representatief zijn voor de gehele traditie.
Belangrijke bijdragen aan de katholieke ambtstheologie leverden in de loop van de 20e eeuw onder meer Andreas Rinkel, Urs Küry, Kurt Stalder, Urs von Arx, Herwig Aldenhoven, Jan Visser en Mattijs Ploeger, vgl. hiervoor de weergave en nieuwe liturgisch-theologische synthese, in: Mattijs Ploeger, Celebrating Church: Ecumenical Contributions to a Liturgical Ecclesiology, Groningen/Tilburg: Instituut voor Liturgiewetenschap/Liturgisch Instituut 2008, p. 161-233 en p. 457-541.
De nadruk ligt daarbij op documenten die ofwel van (relatief) recente datum zijn of die op het moment intensief in gebruik zijn, zodat de indruk die hier van katholieke ambtstheologie gegeven wordt zo actueel mogelijk is.
Een eerdere weergave bevindt zich in: Peter-Ben Smit, Old Catholic Theology: An Introduction, Leiden: Brill 2019, p. 59-69.
De opbouw zal zo zijn dat liturgische teksten het uitgangspunt vormen en aangevuld worden, met name in verwijzingen, met andere documentatie en literatuur. Dit vormt uiteraard geen volledige katholieke ambtstheologie, maar geeft wel een indruk van de hoofdlijnen van het denken over het ambt.

Ambt in liturgische teksten

Omdat katholieke theologie zich in veel opzichten verstaat als een vorm van liturgische theologie zijn liturgische teksten, in het bijzonder teksten die bij de wijding (of ‘ordinatie’) van geestelijken gebruikt worden een eerste bron.
Overeenkomstig het paradigma ‘Lex orandi, lex credendi,’ vgl. voor de programmatiek hiervan onder meer de bijdragen in: Herwig Aldenhoven, Lex orandi, lex credendi. Beiträge zur liturgischen und systematischen Theologie in altkatholischer Perspektive (Studia Oecumenica Friburgensia 106), Ed. Urs von Arx i.s.m. Georgiana Huian en Peter-Ben Smit; Münster: Aschendorff 2021.
Deze teksten staan vast en zijn gemeenschappelijk voor alle lidkerken van de internationale gemeenschap van katholieke kerken, de Unie van Utrecht.
Zie hierover Sigisbert Kraft, ‘Die neugefasste Weiheliturgie der altkatholischen Kirchen und ihre ekklesiologische Bedeutung,’ Internationale Kirchliche Zeitschrift (79) 1989, p. 192-203; over de Unie van Utrecht, zie Adrian Suter, Angela Berlis & Thomas Zellmeyer, Die Christkatholische Kirche der Schweiz Geschichte und Gegenwart, Zürich: TVZ 2024, p. 19-45.
Ze vormen daarom een centrale bron van informatie over de katholieke visie op het ambt. Overigens zijn ze niet de enige relevante teksten, maar de ruimte ontbreekt hier om, bijvoorbeeld, de liturgische teksten van de christelijke initiatie (doop, vormsel, afgesloten door eerste communie), of die van de viering van de eucharistie (of de andere sacramenten, waarin ook aspecten van de ambtstheologie tot uitdrukking komen) te bespreken.

De liturgie van de bisschopswijding

Een eerste liturgisch formulier dat dan de aandacht trekt, is dat van de wijding tot het bisschopsambt omdat het bisschopsambt gezien wordt als het ambt in zijn volheid waarvan dat van priester en diaken afgeleiden zijn,
Dit betekent ook dat het drievoudig ambt in katholieke theologie (en de bijbehorende ‘cursus honorum’ waarbij iemand als het ware opklimt van diaken naar bisschop) van minder groot gewicht is dan het ambt als zodanig. Vgl. ‘Utrecht and Uppsala on the Way to Communion: Report from the Official Dialogue between the Old Catholic Churches of the Union of Utrecht and the Church of Sweden (2013),’ Internationale Kirchliche Zeitschrift (108) 2018, p. 84 (par. 34): ‘Presbyters/priests and deacons share in the ministry of the bishop within the local church (diocese). For example: to preside at the eucharist is a primary task of the bishop, which is usually delegated to the presbyter in the parish.’ Uitvoeriger is de orthodox – oud-katholieke dialoog, vgl. Urs von Arx (red.), Koinonia auf altkirchlicher Basis (= Sonderheft bij: Internationale Kirchliche Zeitschrift (89) 1989, Bern: Stämpfli 1989 en daarin: ‘V. Sakramentenlehre,’ p. 95 (V/7.3): ‘Das Amt als besondere geistliche Funktion erscheint schon in ältester Zeit, trotz einer gewissen Undeutlichkeit im Gebrauch der Termini, in der Gestalt des Bischofs, des Priesters (Presbyters) und des Diakons. Der Bischof ist als Lehrer, Liturge und Hirt der von ihm geleiteten Ortskirche der Hüter und Bewahrer ihrer Einheit und der Wahrheit ihrer Lehre. Da er die Fülle des Amtes hat, vollzieht er auch alle Sakramente und die übrigen liturgischen Handlungen und übt das Hirtenwerk in seiner Fülle aus. Die Priester (Presbyter) stehen dem Bischof zur Seite, indem sie – mit gewissen Ausnahmen – die Sakramente und die übrigen liturgischen Handlungen vollziehen, und wirken bei der Verkündigung des Evangeliums und der geistlichen Unterweisung der Gläubigen mit. Die Diakone helfen dem Bischof und den Priestern (Presbytern) beim Vollzug der Sakramente, beim sozialen Dienst und bei der ganzen Arbeit der Kirche.’
samen vormen ze wel het drievoudige ambt, dat als zodanig echter wel één apostolisch ambt is.
Vgl. de nadruk hierop in “bijvoorbeeld de documenten van de internationale rooms-katholieke – oud-katholieke dialoog: Kirche und Kirchengemeinschaft. Erster und Zweiter Bericht der Internationalen Römisch-Katholisch – Altkatholischen Dialogkommission 2009 und 2016, Paderborn: Bonifatius 2017, p. 22 (par. 21): ‘Das Weihesakrament (ordo) hat seinen Ursprung und bleibenden Grund in der Berufung und Sendung der Apostel durch den auferstandenen Herrn, der ihnen zur Erfüllung ihres Auftrages den Heiligen Geist mitgeteilt hat. Durch das Weihesakrament wird die Sendung, die Christus seinen Aposteln anvertraut hat, in der Kirche bis zum Ende der Zeiten weitergeführt. Die Übertragung des apostolischen Dienstes an die Nachfolger geschieht im Auftrag der Kirche durch Handauflegung und Gebet. Das so übertragene Amt ist dreigliedrig: Episkopat, Presbyterat und Diakonat. Die Bischöfe, die in der apostolischen Sukzession der Kirche stehen, sind die gültigen Spender des Weihesakramentes (AK-O/5g; KKK, Nr. 1536; 1576). Sie repräsentieren als Kollegium die Gemeinschaft der Ortskirchen und tragen für deren Einheit und Bleiben in der Wahrheit die erste Verantwortung. Beide Kirchen betrachten die Weihe (wie auch die Taufe und Firmung) als ein unwiederholbares sakramentales Zeichen, das in der Terminologie der westlichen Theologie ein “unauslöschliches Prägemal” verleiht.’
Om deze reden en omwille van tijd en plaats zal het wijdingsformulier van het bisschopsambt hier het uitgangspunt zijn.
Omdat deze tekst verschijnt te midden van een aantal reflecties op het ambt uit protestants perspectief heeft dit het bijkomende voordeel dat de vergelijking predikant-bisschop gemaakt kan worden; deze ligt theologisch meer voor de hand dan de vergelijking predikant-priester, ook wanneer deze uit sociologisch perspectief logischer lijkt te zijn.
De wijdingsliturgie zelf omvat, natuurlijk, meer dan de wijdingsgebeden zelf en dat is op zijn minst van belang vanwege de eucharistische setting ervan die voorzien is: de bisschop wordt, zoals het wijdingsformulier benadrukt, door de kerk die als volk van God, lichaam van Christus en tempel van de Heilige Geest een eucharistische gemeenschap is onder aanroeping van de Heilige Geest verkozen en vervolgens met expliciete instemming van die gemeenschap ter plaatse en van de wereldwijde gemeenschap van (katholieke) kerken eveneens onder aanroeping van die Geest gewijd.
Dit past bij de ‘eucharistische ecclesiologie’ of ‘communio ecclesiologie’ van de katholieke traditie, zie hierover: Mattijs Ploeger, ‘Einführung in die Grundgedanken einer Eucharistischen Ekklesiologie,’ Internationale Kirchliche Zeitschrift (105) 2015, p. 303-314; een uitvoerigere bespreking van deze theologie in de katholieke traditie is te vinden in Mattijs Ploeger, Celebrating Church: Ecumenical Contributions to a Liturgical Ecclesiology, Groningen/Tilburg: Instituut voor Liturgiewetenschap/Liturgisch Instituut 2008, p. 161-233 en p. 457-541; vgl. ook Peter-Ben Smit, Old Catholic Theology: An Introduction, Leiden: Brill 2019, p. 39-117. De instemming (niet ‘toestemming’, het Duitse ‘Zustimmung’ werd in de Nederlandse vertaling van het statuut van de Internationale Bisschoppenconferentie inhoudelijk onjuist vertaald) wordt genoemd in ‘Statut der in der Utrechter Union vereinigten altkatholischen Bischöfe,’ in: Urs von Arx & Maja Weyermann (red.), Statut der in der Utrechter Union vereinigten altkatholischen Bischöfe, Beiheft bij Internationale Kirchliche Zeitschrift 91, Bern: Stämpfli 2001, B. Innere Ordnung, art. 11.
Liturgisch blijkt dit uit de instemmende acclamatie van de gemeente op de vraag of iemand gewijd moet worden en uit de participatie van bisschoppen van zusterkerken. Deze inbedding van de bisschopswijding in het leven van gehele (lokale) kerk waarvoor de bisschop gewijd wordt, heeft twee belangrijke dimensies.
De lokale kerk, verstaan als bisdom in de zin van een rondom de bisschop verzamelde eucharistische gemeenschap in een bepaalde plaats, is de basiseenheid in deze ecclesiologie; parochies zijn ‘onderafdelingen’ van een bisdom, terwijl de wereldwijde kerk gezien wordt als een gemeenschap van zulke lokale kerken.
Ten eerste is er de dimensie van het wijden van een bisschop vanuit en voor een concrete lokale kerk (= bisdom), deze verbinding met een lokale kerk en het kiezen hiervan als ecclesiologisch uitgangspunt is een belangrijk accent in de katholieke ecclesiologie als geheel.
Vgl. Statut, p. 12-17, p. 12-14 (par. 3), par. 3.1. is fundamenteel: ‘Sie setzt voraus, dass jede Gemeinschaft von Menschen, die durch die Versöhnung in Jesus Christus, und durch die Sendung und das andauernde Werk des Heiligen Geistes in einem Ortskreis um einen Bischof zur Einheit konstituiert ist und in der Eucharistie ihre Mitte hat, eine vollständige und ihre Aufgaben vor Ort eigenständig erfüllende Kirche ist. Jede im gemeinsamen Glauben lebende Ortskirche mit ihren unabdingbaren synodalen, Amt und Laienschaft miteinander verbindenden Strukturen, die Gemeinschaft und Einheit zur Geltung bringen, ist somit eine Vergegenwärtigung der “einen, heiligen, katholischen und apostolischen Kirche”, von der das ökumenische Glaubenssymbol von Nizäa-Konstantinopel (381) spricht.’
Het ambt komt niet primair van buiten of van boven de kerk in en is tegelijkertijd ook niet helemaal van binnen of van onderop, maar het is beide, de verkiezing/roeping door de gemeente, de wijding door een bisschop in gemeenschap (die zich in een collegiale, niet een hiërarchische relatie tot de te wijden bisschop bevindt)
Dit onderwerp kan hier niet verder uitgewerkt worden, maar vgl. het statuut van de Internationale Bisschoppenconferentie (‘Statut,’ par. 3.2 en de gehele ‘Innere Ordnung’) waar dit duidelijk uit blijkt, ook de Aartsbisschop van Utrecht heeft, afgezien van beperkte metropolitane rechten in de kerkprovincie Utrecht, een primair collegiale relatie tot de andere lidkerken van de Unie van Utrecht, waarvan hij ook niet de aartsbisschop is – hij is als aartsbisschop van Utrecht ook voorzitter van de Internationale Bisschoppenconferentie.
en het aanroepen van de Geest spelen alle een rol.
Zie hierover bijvoorbeeld: ‘Utrecht and Uppsala,’ p. 116-117 (par. 5.1): “Apostolicity denotes the continuity of the church in time and space with the mission that Christ and his apostles carried out in the power of the Holy Spirit. This continuity is related to the entire witness of the church in word and sacrament. Some constitutive elements can be singled out, but should not be seen in isolation. The passing on of the or-dained ministry by prayer and the laying-on of hands is such an element, called “apostolic succession”. This is especially manifested in the consecration of a bishop: he or she is elected by the local church, ordained by bishops of other local churches in communion with it. It takes place in a eucharis-tic context where all baptized present share in the commitment of the church to the passing on of the faith once and for all revealed and yet entrusted to the obedient responsibility of the church. Two dimensions can be discerned in the event: the “horizontal” historical continuity within the communion of local churches and the “vertical” immediacy of the congregation to God made clear in the epicletic ordination prayer. It thus symbolizes the co-responsibility of the local church and the communion of local churches for its remaining true to the gospel and in continuity with the ancient church. The apostolic succession is in the first and last analysis the process of the church continuing the apostolic tradition in various forms of mission oriented adaptation.’
De tweede dimensie die van belang is, is dat het ambt zo ook ingebed raakt in de veelheid van diensten en bedieningen in de kerk en niet op zichzelf komt te staan – het heeft een eigen en bijzondere taak en rol, maar het is zeker niet de enige rol of taak die ertoe doet en staat nadrukkelijk ten dienste van de gemeenschap en haar leven.
Vgl. Kirche und Kirchengemeinschaft, p. 23 (I, par. 13), ‘Die Grundvollzüge der Kirche als des von Gott in der Sendung Jesu Christi und des Heiligen Geistes eröffneten Heils- und Lebensraumes sind martyria, leitourgia und diakonia. Diese haben wiederum in der Eucharistiefeier ihre Mitte, in der Gott die Getauften immer wieder neu zur Gemeinschaft eint und zum Dienst an den Menschen sendet. Strukturiert wird die Gemeinschaft durch eine Vielzahl von Ämtern und Diensten, unter denen dem Amt des Bischofs mit seiner Erstverantwortung für die Grundvollzüge der Kirche eine besondere, unverzichtbare Aufgabe für die Einheit der Gemeinschaft zukommt.’
Een ambtsdrager wordt ook niet als wezenlijk anders gezien dan andere ambtsdragers, maar wel als anders ‘geordend’ (vandaar dat het begrip ‘ordinatie’ ook goed bij katholieke theologie past).
Zie hierover bijvoorbeeld Ambt in de branding. Herderlijke Brief van de bisschoppen van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland bij het besluit tot het openstellen van het ambt voor vrouwen, Amersfoort: Oud-Katholieke Kerk van Nederland 1999, p. 8: ‘Aan de basis van elk kerkelijk ambt ligt, ingebed in de roeping van de kerk als geheel, de roeping van elke christen. Eenieder die gedoopt wordt en de naam van Jezus belijdt, is geroepen tot een leven van getuigenis, van geloof, hoop en liefde. Met deze roeping heiligt het volk van God zich als geheel (Lev. 19) tot een koninklijk priesterdom, om de grootheid van God te verkondigen (1 Petr. 2,9).’ Vgl. ook: Mattijs Ploeger, ‘Bestaat er een priesterspiritualiteit? Gedachten vanuit oudkatholiek perspectief’, in: Peter-Ben Smit (red.), Ambt – Spiritualiteit – Roeping. Theologische verkenningen, Amersfoort/Sliedrecht: Merweboek 2018, p. 22-28, p. 24: ‘De éénwording met Christus, die in doop en eucharistie plaatsvindt, wordt door geen enkel sacrament – ook niet door de wijding – overtroffen in spirituele diepgang en ontologische essentie. Anders zou het bij wijze van spreken op de spirituele weg van iedere christen liggen om via doop, vormsel, eucharistie èn priesterwijding steeds sterker met Christus verbonden te worden. Maar zo is het niet: de priesterwijding is geen hogere stap in de geestelijke ontwikkeling of in de ontologische verbondenheid met Christus. Het Germaanse woord ‘wijding’ lijkt zo’n hogere toewijding aan Christus te suggereren. Daarom gebruik ik voor het ambtssacrament bij voorkeur het uit het Latijn afkomstige woord “ordinatie”. De ordinatie (de wijding dus) plaatst iemand in een bepaalde “orde” binnen de gedoopte gemeenschap.’ Zie voor achtergronden en reflectie op het verband tussen ‘doopgenade’ en ‘ambtsgenade’ ook: Peter Amiet, ‘Systematische Überlegungen zur Amtsgnade,’ Internationale Kirchliche Zeitschrift (62) 1972, p. 176-184; (63) 1973, p. 168-181 en p. 228-249.
Deze gang van zaken heeft ook gevolgen voor de plaats van roeping in de ambtstheologie van de katholieke traditie. Uit de liturgie blijkt dat de roeping door Christus in zijn Lichaam, de kerk, veel meer nadruk krijgt dan een persoonlijk gevoel van geroepen zijn dat losstaat van die gemeenschap (en wat voor kan komen in formuleringen als ‘mijn roeping’ wat dan ook kan leiden tot problematische uitspraken over ‘mijn ambt’). Terwijl iemand natuurlijk Christus’ roeping in en vanuit zijn kerk persoonlijk moet aannemen, is het uiteindelijk de gemeenschap van de kerk die deze roeping moet kunnen erkennen,
Het voert voor hier te ver om het hele proces, dat overigens ook niet samenvalt met de beschrijving van procedures samenvalt, te beschrijven, maar er zijn, als het om de toeleiding naar diaken- en priesterwijding gaat, momenten tijdens de opleiding waarbij roeping en geschiktheid verkend worden, terwijl er ook een kerkelijke commissie waar kandidaten formeel mee in gesprek gaan, ook is er voorafgaand aan de wijding een consultatie van alle geestelijken, vormt de bisschop zich persoonlijk een oordeel, spreken geestelijken en leken aanbevelingen uit tijdens de wijdingsliturgie en brengt de kerk als geheel de erkenning van iemands roeping en geschiktheid in diezelfde liturgie tot uitdrukking door bevestigend te acclameren op de vraag of iemand gewijd dient te worden en sluit zich bij de wijdingsgebeden aan met haar ‘amen.’ Het gaat hierbij om een proces met enkele centrale punten die als in dat proces ingebed gezien moeten worden.
op basis waarvan de bisschop tot wijding kan overgaan. Dit kan formeel en weinig spiritueel overkomen, immers, is een roeping niet in eerste instantie een allerpersoonlijkst gevoel, maar het tegendeel is zo: voor een werkelijk ecclesiale spiritualiteit en een daarin geworteld ambt is dit de enige begaanbare weg – een aantal kerkvaders getuigt hier ook van, onder hen onder meer Augustinus en Johannes Chrysostomos, wier roeping bepaald inging tegen hun eigen persoonlijke gevoelens (vgl. Augustinus, Sermo 355; Possidius, Vita 4.8; Chrysostomus, De sacerdotio). Een ‘priesterspiritualiteit’ (of ‘ambtsspiritualiteit’) is dan ook iets waarmee met grote terughoudendheid wordt omgegaan in de katholieke theologie.
Vgl. Ploeger, ‘Priesterspiritualiteit,’ 26: ‘Daarom vermoed ik dat een priesterspiritualiteit het beste kan worden omschreven als een geïntensiveerde vorm van algemeen-christelijke spiritualiteit. Deze gedachte komt trouwens overeen met de opvatting, die in de oud-katholieke theologie heerst ten aanzien van de rol van de voorganger in de liturgie. In de oud-katholieke theologie wordt sterk benadrukt, dat de liturgie wordt gevierd door de gemeente (de gemeente is “celebrant”: degene die viert) en dat de eigen rol van de priester bestaat in het “voorgaan” (de vroegkerkelijke term daarvoor is “pro-estos”: voorzitter) […] Dat de specifieke rol van de priester erin bestaat, de gemeente voor te gaan in de gemeenschappelijke viering, komt overeen met mijn bevinding, dat priesterlijke spiritualiteit geen essentieel andere, maar wel een geïntensiveerde vorm is van algemeen-christelijke spiritualiteit.’
Uit de formuleringen van de opdracht blijkt ook dat het ambt zowel een sterke Christologische en incarnatorische dimensie kent: in het ambt, c.q. het ambt van bisschop, is Christus zelf tegenwoordig en door de dienst van de bisschop verkondigt Christus zelf zijn evangelie en viert de sacramenten om zijn eigen lichaam, de kerk op te bouwen.
Kerkboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederlands (Baarn: Gooi en Sticht 1993), p. 544, ‘In de ambten van de kerk is in ons midden onze Heer Jezus Christus tegenwoordig, de enige hogepriester in eeuwigheid. Door de dienst van de bisschop verkondigt Jezus Christus zelf zijn blijde boodschap; hij is het die aan de gelovigen de sacramenten toereikt en het lichaam opbouwt dat zijn kerk is.’ – De momenten waarop een geestelijke Christus daarbij “in persoon” representeert (“in persona Christi” handelt) zijn daarbij relatief beperkt, vgl. voor een bespreking van de rol hiervan in de eucharistieviering: Peter-Ben Smit, ‘Volk Gottes unterwegs. Zur Frage der Gebetsrichtung in der Eucharistiefeier,‘ Internationale Kirchliche Zeitschrift (102) 2012, p. 159-179.
Dit geeft het ambt onmiddellijk ook een sacramentele dimensie daar het een belangrijke vorm van Christusrepresentatie is
Vgl. hierover: Ambt in de branding, p. 15: ‘als gewijd ambtsdrager verwijsteken te zijn van en naar Jezus Christus, de getrouwe Getuige (Op. 1,5).’ – Zie voor de reflectie over Christusrepresentatie en ambt ook de consultatie over het ambt (en de mogelijkheid van de toelating van vrouwen ertoe) tussen orthodoxe en oud-katholieke vertegenwoordigers die in 1996 tot de unanieme conclusie kwam dat er geen theologische argumenten zijn die hiertegen spreken. In de gemeenschappelijke conclusie komt de volgende uitspraak over Christusrepresentatie voor: ‘Von den Gründen, die im Westen und im Osten gegen die Ordination von Christinnen zum priesterlichen Amt mit dem Anspruch angeführt worden sind, dass sie sozusagen kultur- oder zeitunabhängig sind, wurden im besonderen jene eingehender geprüft, die einen unaufgebbaren Zusammenhang zwischen der Christusrepräsentation bzw. der “Christusikonizität” des Priesters und seinem männlichen Geschlecht festlegen. Sie erwiesen sich letztlich als unhaltbar. Dasselbe gilt auch für die Argumentation mit den Christus-Adam- und Eva-Maria-Typologien, insofern auch sie in geschlechtsspezifischer Auslegung die Unmöglichkeit einer Ordination von Frauen begründen wollen. Beide Argumentationsmuster reproduzieren zwar formal patristisches Denken, doch sie entsprechen gegen den Anschein nicht der Tradition, insofern sie zulasten 7‘) der universalen, Männer und Frauen einschliessenden Heilsbedeutung der Menschwerdung des Logos Gottes wie auch zulasten der einzigartigen Würde der Theotókos gehen.’ (Urs von Arx & Anastasios Kallis, ‘“Gemeinsame Überlegungen” der orthodoxaltkatholischen Konsultation zur Stellung der Frau in der Kirche und zur Frauenordination als ökumenischem Problem,’ in: idem en idem (red.), Bild Christi und Geschlecht: „Gemeinsame Überlegungen“ und Referate der Orthodox-Altkatholischen Konsultation zur Stellung der Frau in der Kirche und zur Frauenordination als Ökumenischem Problem; 25. Februar – 1. März 1996 in Levadia (Griechenland) und 10. – 15. Dezember 1996 in Konstancin (Polen) (= Internationale Kirchliche Zeitschrift (88) 1998, p. 65-348, p. 78-82, p. 79). Over de wijding van vrouwen tot het apostolische ambt in de oud-katholieke kerken, zie bijvoorbeeld Angela Berlis, Women’s Ordination in the Old Catholic Churches of the Union of Utrecht, in: Ian Jones, Kirsty Thorpe & Janet Wootton (red.), Women and Ordination in the Christian Churches: International Perspectives, Londen: T&T Clark 2008), p. 144-154.
– overigens niet één die wezenlijk anders is dan die waartoe alle gedoopten geroepen zijn, maar wel één die anders geordend (zoals al aangeduid: wijding wordt onder meer als ordinatie verstaan) dan die van andere leden van de kerk.
Hierbij is het van belang dat juist deze ‘hoge’ ambtstheologie alle ruimte laat voor kritiek op de ambtsdrager, wiens wijding niet op zichzelf staat maar aan een geloofwaardig, Christus representerend handelen is gebonden (dit laat overigens de sociologisch gezien sterke positie van ambtsdragers onverlet, maar die valt niet samen met het theologische verstaan van het ambt).
Een andere dimensie van het ambt is net zo belangrijk in de liturgie als de christologische, namelijk de charismatische, het ambt is een gave van de Geest en de ambtsdrager wordt onder aanroeping van die Geest gewijd. Dit komt bijvoorbeeld naar voren in het zingen van de hymne “Kom Schepper, Geest” (“Veni creator, Spiritus”) voorafgaand aan de opdracht en in de opdracht zelf uit de volgende passage, waarin het ambt zijn pneumatologische fundering krijgt:
Zij (c.q. de apostelen) ontvingen, zoals hij beloofd had,
de kracht van de heilige Geest
om zijn getuigen te zijn
tot aan de einden der aarde.
Uit deze opdracht en uit deze belofte
leeft de kerk door alle tijden heen.
In verbondenheid met de apostelen
en hun verkondiging belijden wij ons geloof
in de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk.
Kerkboek, p. 546.
Ook in het wijdingsgebed staat de heilige Geest centraal, en wel als volgt, de eigenlijke bede in dit gebed is een bede om de Geest:
Daarom bidden wij U:
Zend uw heilige Geest over uw dienaar …
en schenk hem genade en kracht
voor zijn ambt als bisschop.
Verlicht hem in de dienst der prediking
opdat hij uw evangelie met overtuiging mag uitdragen,
de grote daden van uw liefde
met uw volk mag vieren
en het als een toegewijde herder
op uw weg mag leiden.
Kerkboek, p. 553; het kerkboek werd in 1993 gepubliceerd, vijf jaar voordat ook vrouwen tot het apostolische ambt werden toegelaten, wat de exclusief mannelijke formuleringen hier verklaart – bij een mogelijke toekomstige wijding van een vrouwelijke bisschop wordt dit natuurlijk aangepast (net zoals in een mogelijke toekomstige nieuwe editie van het Kerkboek te verwachten is dat er [ook] andere persoonlijke voornaamwoorden gebruikt zullen worden).
Deze opvatting over het ambt als een gave van de Geest komt ook in de bredere katholieke theologie aan de orde. Hierbij gaat het er steeds om dat het ambt een charisma is met zijn eigen profiel en opdracht, terwijl het ook één charisma onder de charismata is.
Vgl. bijvoorbeeld Ambt in de branding, 9, ‘Het ambt is, samen met andere charismata, als de gewrichten, die het hele lichaam, waarvan Christus het hoofd is, bijeen houden (Ef. 4,16). Binnen het geheel van de gemeente hebben ambtsdragers hun eigen opdrachten en taken. Daarmee delen ze, als christenen, in de algemene opdracht van de gemeente.’ Zie ook: ‘Gemeinsame Erklärung der Internationalen Anglikanisch-Altkatholischen Theologenkonferenz vom 6. bis 10. August 1985, Chichester: “Autoritat und Primat in der Kirche”’, Internationale Kirchliche Zeitschrift (80) 1990, p. 5-11, par. 3: ‘In der Kirche hat jedes Glied eine Berufung und ein Amt. Das Amt des Hauptes setzt sich fort durch die Glieder seines Leibes, so dass gegenseitiges Dienen in Liebe als Christi ureigenstes Leben in seinen Gliedern zu verstehen ist. Geistliche Gaben befähigen, andern so zu dienen, dass sich in dem, was dabei gesagt und getan wird, die Gnade Christi äussert und mitteilt und dabei sowohl die Person, die ihr Amt ausübt, als auch den ganzen Leib auferbaut. In diesem Sinn ist die Kirche eine charismatische Gemeinschaft, in der alle einander in der Kraft des Heiligen Geistes dienen.’
Terwijl zo de dichotomie tussen ambt en charisma wegvalt (ze vallen namelijk samen), valt ook een dichotomie tussen ambt en gemeente weg (ze zijn namelijk beide geestbegaafd).
Een vraag die nog niet behandeld is toen hierboven de Christusrepresentatie genoemd werd, is tot welke aard van Christus representerend handelen de ambtsdrager dan geroepen is. In het geval van de bisschop is dit tamelijk omvattend – bij de diaken- en priesterwijding komen hier steeds specifieke elementen van terug –, zoals allereerst uit de uitvoerige opdracht die onderdeel van de liturgie is blijkt.
Kerkboek, p. 545-547.
Deze zet in bij de opdracht van Christus aan de apostelen om de hele wereld het evangelie te verkondigen,
Het bisschopsambt heeft hiermee ook nadrukkelijk een missionaire dimensie, al was de Oud-Katholieke Kerk van Nederland op het moment dat deze liturgische teksten ontworpen werden erg terughoudend op het vlak van missie in de zin van ‘evangelisatie’; de missionaire taak van de bisschop is, uitgaande van de wijdingsliturgie dan ook onder meer in te vullen via de opbouw van de kerk die zelf een missionaire rol in de wereld heeft. Over katholieke theologie en missie, zie bijvoorbeeld: Peter-Ben Smit, Traditie als Missie. 125 Jaar Unie van Utrecht – 1275 jaar in de voetsporen van St. Willibrord, Amersfoort/Sliedrecht: Oud-Katholiek Boekhuis/Merweboek 2015.
wat deze vervolgens in de kracht van de heilige Geest deden. Hiermee is ook de apostoliciteit van de kerk en daarmee van het ambt gegeven: ‘Uit deze opdracht en uit deze belofte leeft de kerk door alle tijden heen. In verbondenheid met de apostelen en hun verkondiging belijden wij ons geloof in de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk.’
Kerkboek, p. 546.
Dit geeft ook iets aan van het verstaan van de notie van apostolische successie die als zodanig niet genoemd wordt in de wijdingsliturgie maar wel verondersteld wordt. Het punt is dat de apostoliciteit van het ambt onderdeel is van de apostoliciteit van de kerk als geheel en dat daarbij de continuïteit in leer, praktijk en wijdingslijn samenvallen.
Vgl. ook de inleiding op de wijding, waarin een geestelijke de kerk het volgende zegt: ‘De kerk van … heeft de priester … tot haar bisschop gekozen. Zij heeft daarmee gedaan wat zij moest doen om de verkondiging en de dienst der apostelen voort te zetten.’ (Kerkboek, p. 543). Zie ook Internationale Bisschoppenconferentie, ‘Statut,’ 3.4: ‘Die Katholizität der Kirche wird in der Kontinuität mit ihrem soteriologisch-trinitarischen Ursprung durch diejenigen Elemente und Vorgänge wahrgenommen, die mit dem umfassenden Ausdruck “apostolische Sukzession” bezeichnet werden. Damit ist gemeint, dass das gesamte kirchliche Handeln in Wort und Sakrament, Lehre und Amt sich in Raum und Zeit von der vom Geist geleiteten Sendung Jesu Christi und der Apostel herleitet und herleiten muss. Dazu gehört vorrangig die Weitergabe des geistlichen Amtes durch Gebet und Handauflegung. Die apostolische Sukzession der Kirche verlangt die volle kirchliche Gemeinschaft der von den Bischöfen zusammen mit dem Presbyterkollegium geleiteten, synodal verfassten katholischen Kirchen. Sie kommt besonders deutlich in der Weihe eines ortskirchlich gewählten Bischofs durch die anderen Bischöfe zur Geltung.’ Een uitvoerige en oecumenisch relevante beschrijving van de katholieke opvatting over apostoliciteit en apostolische successie is te vinden in ‘Utrecht and Uppsala,’ par. 5.4: ‘The apostolic succession and the understanding of the episcopal ministry The fundamental idea is that apostolic tradition is an expression of the apostolicity of the church. It has two main aspects: that the church is sent into the world and that it is built on the faith of the apostles. The very existence and thus the unity of the church is “built upon the foundation of the apostles and prophets, Christ Jesus himself being the cornerstone” (Eph. 2:20). In the early church the succession in teaching (successio doctrinae), the succession in episcopal ministry and the succession of the whole church were held together. Later they were separated and even the succession in episcopal ministry was divided into the succession of episcopal sees (successio sedis) and the succession by the laying-on of hands (successio manuum). After several dialogues there is today a convergence which maintains that apostolic succession derives from the apostolicity of the church in all its dimensions. The basis of the doctrine of the episcopal ministry in apostolic succession is the understanding of the church as a communion grounded in the triune God. The office of a bishop is embedded in the koinonia of the whole people of God, related to baptism, eucharist and ordained ministry of deacons and priests and to lay ministries of various kinds. The ministry of bishops is a sign and instrument for keeping the church faithful to the Holy Scriptures and tradition, to the unity of the church through all ages ministering to the people of God the mystery of the church. So apostolic succession is a fundamental mark of the Catholic Church, assigned the task of maintaining the tradition handed over by the apostles. In this apostolic community of all Christians, the bishops are signs and instruments. They are by means of ordination entrusted with their ministry. Ordination is the liturgy by which a bishop elect by means of the laying-on of hands and prayer receives the gifts of the Holy Spirit and he himself or she herself becomes a life-long gift to the church. Through ordination by bishops in continuity with other bishops through the centuries, the apostolic tradition becomes manifest and effective. What a church teaches about the apostolic succession of bishops is thus what it teaches about the whole people of God. Laying-on of hands in conjunction with prayer is practised in diverse contexts within the church. Its meaning only becomes clear through the specific context and the accompanying words. It is always understood that the persons who are laying on hands are themselves transmitters of something received. What is transmitted and passed on in the act of lay-ing-on of hands is a gift of God, something divine. Therefore the prayer to God as the giver is part of the laying-on of hands. The laying-on of hands at ordination (practised with reference to Acts 6:1-6; 1 Tim 4:14; 2 Tim 1:6; cf. also Acts 14:23; 1 Tim 5:22) is understood as a sacramental act of expression of the Holy Spirit, in which it is prayed that the Holy Spirit may come upon a person. The ordination of a bishop through prayer and the laying-on of hands is an act of church communion. The bishop to be ordained is chosen to lead a local church. This is, however, an expression of the presence of the one, holy, catholic and apostolic church in communion with other local churches, made visible through this symbol of faith. This is expressed through the fact that bishops of other lo-cal churches conduct the ordination, and what is more, this is in the context of the eucharist, in which the communion of churches is constituted and repre-sented in the most significant way (cf. Canon 4 of the 1st ecumenical council of Nicea; Traditio apostolica 2; Cyprian, Ep 55,8; 67,5). The participation of bish-ops at the consecration of a bishop is the consequence and the proof of the full communion which exists between the local churches, which is represented by the bishops at the consecration (cf. also the Statutes of the IBC of 2000, Preamble).
Dit inzicht is zowel theologisch en spiritueel van belang als ook oecumenisch omdat het de Oud-Katholieke Kerk van Nederland wereldwijd met vele andere kerken verbindt, zoals het nadrukkelijk naar voren komt in concrete bisschopswijdingen, waarbij (vrijwel) altijd bisschoppen van buiten de eigen landsgrenzen als medeconsecratoren betrokken zijn en in de regel ook van buiten de Unie van Utrecht.
Dit is een uitdrukking van de katholiciteit van de kerk (die in haar wezen aan het deelhebben aan het volledige heil bestaat), vgl. Internationale Bisschoppenconferentie, ‘Statut,’ 3.4: ‘Sie [sc. die Katholizität] kommt besonders deutlich in der Weihe eines ortskirchlich gewählten Bischofs durch die anderen Bischöfe zur Geltung.’ In oecumenische dialogen wordt dit ook benadrukt, vgl. bijvoorbeeld ‘Utrecht and Uppsala,’ par. 5.1.2: “The apostolicity of the church should also be seen in the context of the local church being in communion with other local churches. The term local church in this paragraph does not apply to denominations living in separation from each other albeit with the highest degree of ecumenical commitment. It applies to communities that are in visible ecclesial communion with each other. Apostolicity denotes the continuity of the church in time and space with the mission that Christ and his apostles carried out in the power of the Holy Spirit. This continuity is related to the entire witness of the church in word and sacrament. Some constitutive elements can be singled out, but should not be seen in isolation. The passing on of the ordained ministry by prayer and the laying-on of hands is such an element, called “apostolic succession”. This is especially manifested in the consecration of a bishop: he or she is elected by the local church, ordained by bishops of other local churches in communion with it. It takes place in a eucharistic context where all baptized present share in the commitment of the church to the passing on of the faith once and for all revealed and yet entrusted to the obedient responsibility of the church. Two dimensions can be discerned in the event: the “horizontal” historical continuity within the communion of local churches and the “vertical” immediacy of the congregation to God made clear in the epicletic ordination prayer. It thus symbolizes the coresponsibility of the local church and the communion of local churches for its remaining true to the gospel and in continuity with the an-cient church. The apostolic succession is in the first and last analysis the process of the church continuing the apostolic tradition in various forms of mission oriented adaptation.’ – Dit geldt zowel voor kerken met wie de Oud-Katholieke Kerk in gemeenschap is, zoals alle kerken van de Anglicaanse Gemeenschap (inclusief de Iglesia Española Reformada Episcopal en de Igreja Lusitana Católica Apostólica Evangélica), de Iglesia Filipina Independiente, de Kerk van Zweden en de Malankara Mar Thoma Syrian Church, en kerken met wie ze gemeenschap zoekt, zoals de Rooms-Katholieke Kerk en de orthodoxe kerken (oosters en oriëntaals). Vgl. voor een reflectie op het verbindende karakter van het ambt in apostolische successie de bijdragen in: Peter-Ben Smit (red.), Ökumenische Beiträge zur Apostolischen Sukzession – Ecumenical Contributions on apostolic succession (= Internationale Kirchliche Zeitschrift (111) 2021, p. 1-88, daarin ook, idem, ‘Apostolische Sukzession als ökumenische Inspiration,’ p. 1-4.
Nadat het ambt zo verbonden is met zijn apostolische oorsprong, plaatst de liturgie het in de context van de kerk door de eigenlijke opdracht van de bisschop te beginnen met de zinsnede ‘in de gemeenschap van die kerk…’
Kerkboek, p. 546.
Het gaat ook om een ‘bijzondere’ taak die bestaat uit de volgende opsomming:
…de verrijzenis van de gekruisigde Heer te verkondigen
het woord van God te verklaren
en te getuigen dat Jezus Christus de Heer is.
Gij zijt nu geroepen om te waken
over het geloof, de eenheid en de ordening van de kerk,
om de sacramenten van het nieuwe verbond te vieren
en zorg te dragen voor de bediening daarvan,
om priesters en diakenen te wijden
en mede te werken aan de wijding van bisschoppen,
en om in alle dingen een toegewijde herder te zijn
en een waarachtig voorbeeld
voor de kudde van Christus.
Met uw medebisschoppen draagt gij zorg
voor de weg die de kerk gaat
in de gehele wereld.
Kerkboek, p. 546.
Hierop volgt een passage die sterk benadrukt dat wat aan de te wijden bisschop wordt toevertrouwd het geloof van de kerk der eeuwen is, terwijl het ambt zijn vreugde mag vinden in de navolging van Christus die niet kwam om gediend te worden maar om te dienen. Hierop wordt de opdracht voortgezet met een sterk diaconaal accent, geworteld in een uitspraak over de agape (‘Bemin daarom allen die God u toevertrouwt…’), zowel lokaal als wereldwijd. Ten slotte krijgt de te wijden bisschop de opdracht om zich in te zetten voor de eenheid van de kerk. Al deze elementen passeren vervolgens nog eens de revue in vraagvorm aan de kandidaat die daarmee expliciet van haar of zijn instemming blijk geeft.
Kerkboek, p. 547-548.
Dit is meer dan een formaliteit, want hiermee verbindt de kandidaat zich ook aan de opvattingen over kerk en ambt die in de opdracht tot uitdrukking komen, bovendien belooft de kandidaat ook aan het geloof en het praktijk van de kerk vast te houden. Vandaar dat deze bevraging uitmondt in de belijdenis, met de gehele kerk, van het geloof in de vorm van de geloofsbelijdenis van Nicea en Constantinopel.
Kerkboek, p. 549.
De voorzetting van het ambt valt zo samen met de voortzetting van het geloof en is er gestalte van.
Het ‘takenpakket’ van de bisschop is daarmee veelomvattend en beslaat alle elementen van het kerkelijke leven, vieren, getuigen, dienen en (daarmee) zorg dragen voor de gehele gemeenschap van de kerk.
I.e., het gehele bereik van leitourgia, martyria en diakonia, vgl. bijv. Internationale Bisschoppenconferentie, ‘Statut,’ 3.3.
Specifiek aan de wijding tot bisschop is wel steeds de nadruk op het ‘zorg dragen voor’, wat hier een interpretatie lijkt te zijn van de notie van episkope die aan het (bisschops)ambt ten grondslag ligt. Van belang is dat het hier niet als toezicht of opzicht vertaald wordt (waarmee je in de sfeer van de censura morum terecht zou kunnen komen, of het primair toezien op het correcte verloop van alles), maar als het hebben van verantwoordelijkheid over en de overeenkomstige taak om ook initiatieven te nemen die deze dimensies van het kerkelijke leven op gang houden.
Het vertalen van het Griekse ἐπίσκοπος op grondslag van etymologie leidt tot misverstanden, om de betekenis van een woord, resp. dat waar het naar verwijst te ontdekken moet ook en met name gekeken worden naar wat de rol van de mensen die ermee aangeduid werden inhield. Vgl. Kirche und Kirchengemeinschaft I, par. 13 (geciteerd in noot 11). Zie hierover in breder verband: Urs von Arx, ‘Wat maakt de Kerk katholiek? Perspectieven voor een oud-katholiek antwoord,’ Perspectief. Digitaal Oecumenisch Tijdschrift 2013-20, p. 3-26, oecumene.nl/files/Books/Perspectief/20/index.html (bezocht op 7 maart 2024).
Dit komt in de buurt van een ander taalveld waarmee, meer vanuit een liturgisch paradigma gedacht, het ambt beschreven kan worden, namelijk als een ambt van voorgangerschap in de ‘eigenlijke’ zin van voorgaan in de liturgie en, vooral ook, in de nog eigenlijkere zin van voorgaan in het hele kerkelijke leven (dat natuurlijk nooit van de liturgie losgezien kan worden en, vooral, vice versa). Een vergadering voorzitten of toezicht houden op de kerkelijke financiën zijn net zo ambtelijk (en daarmee ‘spiritueel’) als in de eucharistie voorgaan.
Voor dit paradigma, zie met name Ploeger, Celebrating, p. 495-514.
Verdere belangrijke aspecten van het ambt komen aan de orde in het eigenlijk wijdingsgebed dat de wijdende bisschop uitspreekt. Dit is van belang omdat hierin de (soteriologische) dynamiek het duidelijkst tot uitdrukking komt waarin het ambt staat.
Soteriologisch in die zin dat de verwerkelijking van het goddelijke besluit tot rechtvaardiging zich afspeelt in het (heiligende) leven van de kerk in via.
Het gebed benoemt eerst de schepping van de wereld en daarbinnen die van de mens, gedragen door Gods Geest. Vervolgens kom de uitverkiezing van Israël en wel ‘uit liefde jegens de mens, tot heil van alle volken’, waarbij God zelf de herder van dit volk werd en het ‘om het op uw wegen te leiden’ profeten, priesters en koningen gegeven heeft. In deze context en met name ‘in de volheid van de tijd’ zendt God vervolgens zijn Zoon ‘om ons uw heerlijkheid en liefde te openbaren’. De Zoon is tevens de goede herder – de continuïteit, niet de breuk met Israël (in de zin van het Godsvolk, uiteraard niet in de zin van de huidige seculiere staat) is overduidelijk – die zijn leven geeft ‘voor de zijnen’ waardoor verzoening van de mens met God tot stand komt die samengaat met de roeping ‘om met U in gemeenschap te leven en zo voor de wereld te worden tot een teken van verlossing.’ De zoon geeft vervolgens aan zijn apostelen de opdracht om Gods liefde en barmhartigheid ‘aan allen te verkondigen en tot uw volk te verenigen’, wat de cirkel sluit met de uitverkiezing van Israël tot heil van de volkeren. Deze opdracht van het verkondigen en verenigen komt via de apostelen dan bij de gehele kerk terecht waarbinnen God ‘telkens weer mensen [roept] om een bijzondere verantwoordelijkheid te dragen voor verkondiging, herderlijke zorg en leiding.’ Ambt wordt daarmee gelijk ook als roeping tot bijzondere verantwoordelijkheid omschreven, wat voor de invulling ervan van groot belang is. Ook is duidelijk dat de apostolische roeping de gehele kerk betreft – het is de apostolische kerk waarin mensen geroepen worden om de bijzondere dienst van de apostelen steeds opnieuw gestalte te geven. Kerk en ambt staan bovendien niet op zichzelf als een religieuze vereniging, resp. persoonlijke spirituele liefhebberij, maar zijn onderdeel van de vereniging van de gehele mensheid die uitdrukking is van Gods verzoening van diezelfde mensheid met God zelf door de Zoon.
Met het parafrasen en deels becommentariëren van het eigenlijke wijdingsgebed is het ambt, waarvan de contouren en inhoudelijke opdracht al duidelijk werden in de eerst besproken tekst, ook breder theologisch en ecclesiologisch ingebed. Overeenkomstig dit verstaan van het ambt, met zijn christologische en pneumatologische contouren, zijn ecclesiologische (en daarmee apostolische) inbedding vindt de wijding plaats onder handoplegging en gebed (om de Hl. Geest) door een bisschop – dit gebed begint eigenlijk met de (door de gehele gemeente gebeden) litanie van alle heiligen en wordt afgesloten door het ‘amen’ van de gehele kerk; het gebed is dus dat van de kerk waarin de wijdende bisschop voorgaat! Deze bisschop is in de regel bisschop van een ander bisdom, wat ook een belangrijke vorm is van het verbindende karakter van het ambt in apostolische successie in zijn volle gestalte, i.e., door successie in leer, leven en liturgie, waarvan het ambt onderdeel is. Het profiel van het ambt is, als het om de ecclesiologische inbedding gaat en de structuur van de taken betreft, afgezien van via het voorgangerschap en het hebben van een verantwoordelijkheid voor de hoofddynamieken van het kerkelijke leven en van de pneumatologische en christologische dimensies ervan, ook gesystematiseerd langs twee assen die in de oecumenische theologie vaker voorkomen, namelijk de structurering van het ambt als priesterlijk, koninklijk en profetisch enerzijds,
Een voorbeeld is de orthodox-oud-katholieke dialoog, vgl. Von Arx (red.), Koinonia, V/7.6: ‘Das durch die Weihegnade geschenkte Amt hat eine dreifache Aufgabe, weil in ihm das dreifache Amt des Herrn, das königliche, das priesterliche und das prophetische, in der Kirche weiterwirkt.’
en anderzijds het benadrukken van de persoonlijke, collegiale en gemeenschappelijke dimensie van het ambt.
Een voorbeeld van het opnemen van deze terminologie die uit het ‘BEM-rapport’ van 1982 afkomstig is, is ‘Utrecht and Uppsala’, par. 3.4: ‘within the local church the bishop exercises a personal episcope, with the presbytery (and the deacons) a collegial episcope, with the baptized who are not ordained (for instance in a synod) a communal episcope. They are all part of a network of mutual and joint responsibilities for the mission of the church.’
Wat hierbij nog niet aan de orde gekomen is en ook nu maar kort genoemd kan worden, is het overreiken van de insignia van het bisschopsambt: borstkruis, ring, mijter en staf. Deze worden allen vergezeld van passende teksten, waarbij het kruis de dienst van de bisschop in het teken van Christus’ kruis plaatst, de ring de verbondenheid met de kerk aangeeft, de mijter onder meer dat God de behoeder van de nieuwe bisschop is en de staf staat in het teken van het herderschap dat de bisschop zal gaan uitoefenen.
Kerkboek, p. 545, p. 554-555.

Conclusies

Bovenstaande geeft langs de weg van (een deel van) de liturgie een eerste indruk van katholieke ambtstheologie in zijn verschillende contouren en in zijn theologische inbedding (die hoofdzakelijk in de voetnoten te vinden is). Wat niet uitgewerkt kon worden zijn resonanties met andere tradities, behalve dan waar uit oecumenische documenten geciteerd kon worden, ook de bredere oecumenische inbedding kon nauwelijks recht gedaan worden. Wel zullen een aantal eigen kenmerken van het ambt in de katholieke traditie duidelijker zichtbaar geworden zijn. Deze verbinden enerzijds met andere tradities en dagen anderzijds uit tot verder gesprek, bijvoorbeeld om te ontdekken hoe het ambt in apostolische successie ook met andere kerken kan verbinden, of hoe er met noties als roeping en ambtsspiritualiteit omgegaan kan worden.

* Bijz. hoogleraar Oude katholieke kerkstructuren (Universiteit Utrecht); hoogleraar Contextuele Bijbelinterpretatie (Vrije Universiteit Amsterdam)

Indien u een los artikel wilt bestellen, stuur een e-mail naar info@uitgeverijparis.nl