Uitgeverij Paris × Close
NTKR, Tijdschrift voor Recht en Religie
2024 / 1 (september) 1
Redactioneel
  • OPEN ACCESS
    Redactioneel online pdf
Kerkelijk ambt
  • Ilonka Terlouw

    OPEN ACCESS
    Het kerkelijke ambt waarderen met oog op de toekomst van de kerk. Drie zaken die om aandacht vragen online pdf
  • Hans Schaeffer

    OPEN ACCESS
    Roeping als dialogisch proces: ambt en roeping binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerken online pdf
  • Peter-Ben Smit

    OPEN ACCESS
    Kerkelijk ambt in katholieke traditie – een bijdrage vanuit oud-katholiek perspectief online pdf
Artikel
  • Salim Belmoussa, Razi H. Quadir

    OPEN ACCESS
    Een aanvoerdersband die verdeelt online pdf
Boekbesprekingen
  • Auke Dijkstra

    OPEN ACCESS
    Tineke Boele-Noort, Zicht op tucht. Een praktisch-kerkrechtelijk onderzoek naar visies op en praktijken van kerkelijke tucht volgens predikanten binnen het gereformeerd protestantisme (diss. TU Apeldoorn) online pdf
  • Dr. Leo J. Koffeman

    OPEN ACCESS
    Auke Dijkstra, Eerlijk en met orde? Kerkelijke tuchtprocedures in rechtsvergelijkend perspectief (Deddens kerkrechtserie) (diss. TU Utrecht) online pdf
  • Dr. A.J.M. van der Helm

    OPEN ACCESS
    Thijs Caspers, Katholiek denken doen. Het katholiek sociaal denken in theorie en praktijk online pdf
  • Mr. drs. A.J. (Arko) van Helden

    OPEN ACCESS
    Herman M. van Praag, Mozes’ nalatenschap – Mensenrechten in historisch perspectief online pdf

Herman M. van Praag, Mozes’ nalatenschap – Mensenrechten in historisch perspectief

Eindhoven: Uitgeverij DAMON 2021, ISBN 9789463403153, 259 p., €24,90
Toon als PDF
Mr. drs. A.J. (Arko) van Helden*


‘Mijn conclusie luidt, dat wij de begrippen mensenrechten en fatsoen in eerste instantie te danken hebben aan de Thora. […] Mozes en zijn (veronderstelde) opdrachtgever waren […] hun tijd ver vooruit. Dat is en wordt onvoldoende onderkend. Vandaar dit boek.’ (p. 232)

Inleiding

Van de oud-hoogleraar in de biologische psychiatrie Herman M. van Praag verscheen op 91 jarige leeftijd een boek over mensenrechten en de Thora (de ‘Vijf boeken van Mozes’). De auteur heeft verschillende boeken op het raakvlak van psychiatrie, religie en apologetiek op zijn naam staan.
Herman M. van Praag, God en psyche – verkenningen op het raakvalk van psychiatrie en religie, Amsterdam: Uitgeverij Boom 2008, Herman M. van Praag, Het verstand te boven, Amsterdam: Uitgeverij Boom 2013 en Herman M. van Praag, Net voorbij de rede, Amsterdam: Uitgeverij Boom 2014.
Met het hier besproken boek begeeft Van Praag zich op een nieuw terrein: het raakvlak tussen religie en rechtsgeschiedenis. Ook al noemt hij zich bescheiden een geïnteresseerde leek, de toon van het boek is allerminst bescheiden. Net als zijn eerdere boeken is ook deze (mogelijk laatste) pennenvrucht sterk apologetisch van aard.
De schrijfstijl van Van Praag is onnodig polemisch, waarbij hij zich mijns inziens soms zelfs schuldig maakt aan de drogreden van de stroman. Ik denk daarbij met name aan zijn bespreking van het vijfde hoogtepunt ‘Een evenwichtige God’, waarin hij (met een verwijzing naar Matth. 5: 43-44) de stelling poneert dat Jezus het idee van de ‘God der Wrake’ in het leven geroepen zou hebben (p. 203). Zie voor een evenwichtiger bespreking hiervan: Jonathan Sachs, Leviticus – boek van het heilige, Middelburg: Skandalon, 2020, hoofdstuk VII, p. 276 en de paragraaf Neem geen wraak (p. 280-286).
De schrijver betoogt dat de Thora aan de wieg van de democratische rechtsorde staat en de bakermat is van de in onze huidige samenleving geldende fatsoenregels. Mensenrechten of maatschappelijk en staatsrechtelijk fatsoen
Henk Haenen verwijst in zijn biografie over Herman M. van Praag voor de herkomst van de term ‘fatsoen’ naar The Decent Society van Avishai Margalit: “Een fatsoenlijke samenleving is […] een samenleving die niet vernedert.” (p. 386) In deze biografie is heel hoofdstuk XXX (p. 503-521) gewijd aan het boek Mozes’ nalatenschap. Zie Henk Haenen, Herman van Praag – Ooggetuige en revolutionair psychiater, Eindhoven: Uitgeverij DAMON 2022. Het boek van Margalit is vertaald in het Nederlands: Avishai Margalit, De fatsoenlijke samenleving, Amsterdam: Uitgeverij Van Gennip 2001.
hebben we in eerste instantie te danken aan de Thora. Hij hanteert de term fatsoen en de ouderwets aandoende term zedenleer als equivalenten voor mensenrechten, samengevat in de drieslag vrijheid, gelijkheid en respect.

Opbouw van het boek

Het boek is opgebouwd uit zes delen, die elk worden ingeleid door een preambule. Elk deel bevat enkele korte hoofdstukken, afgewisseld met intermezzi. Deze gelaagde opbouw biedt de auteur ruimte voor allerlei relevante en minder relevante terzijdes.

Inhoud het boek

In Deel I (Fatsoen en onfatsoen) stelt Van Praag dat een fatsoenlijke samenleving of democratische rechtsorde gebaseerd is op twee pijlers: een bestuurscultuur met scheiding van machten en een bepaalde zedenleer. Beide pijlers zijn volgens hem te herleiden tot Mozes’ nalatenschap.
Zie voor een vergelijkbare claim: Joshua Berman, Created equal: How the Bible broke with Ancient Political Thought, Oxford: Oxford University Press 2008. Bernard M. Levinson, professor of Classic and Near Eastern Studies and of Law aan de Universiteit van Minnesota, geeft in zijn review-article van dit boek in een kernachtige samenvatting van die claim: “[…] the Bible provides the earliest blueprint for a system of constitutional government, involving both the separation of powers and an independent judiciary”. Bernard M. Levinson, ‘The Bible’s break with ancient political thought to promote equality – ‘It ain’t necessarily so’, The Journal of Theological Studies, 30 juni 2010.
Zie ook Bernard M. Levinson, ‘The First Constitution: Rethinking the origins of rule of law and separation of powers in light of Deuteronomy’, Cardozo Law Review 2006, vol. 27:4, p. 1853-1888.
Van de eerste pijler – de scheiding van machten, meer specifiek de scheiding tussen kerk en staat – ziet Van Praag de eerste contouren in de principiële taakverdeling tussen de broers Aäron (de hogepriester) en Mozes (de leider van het volk).
Mozes wordt in zijn ambt als leider nergens aangeduid als richter of koning, wel als profeet (Deut.34:10). Aan Mozes zou ook nog een ‘wetgevende macht’ kunnen worden toegedicht, of in elk geval als woordvoerder van zijn ‘Opdrachtgever’ (p. 39, 191 en 217). Verder had Mozes een rechtsprekende rol (of met een anachronisme: die van ombudsman).
Ook van de tweede pijler – de implementatie van vrijheid, gelijkheid en respect als fatsoensregels in de praktijk van de samenleving – reiken volgens hem de wortels terug tot in Mozes’ dagen.
Deel II (Fatsoen of Godsgeschenk) is sterk apologetisch van aard en gaat in op de Godsidee of mythe, die inherent is aan Mozes’ nalatenschap: het Convenant of de Thora als geschenk ‘van boven’.
In deel III (Mensenrechten: de grondvesten van fatsoen) bespreekt Van Praag de parallelle oerverhalen van de Verlichtingsfilosofen Hobbes en Locke over een al even mythisch convenant als grondslag voor universele en onvervreemdbare grondrechten: het Sociaal contract.
Jonathan Sachs stelt dat Hobbes en Locke niet in dialoog waren met Plato of Aristoteles, maar met de Bijbel. Zo wijst hij erop dat in Hobbes’ Leviathan de Bijbel liefst 657 keer wordt geciteerd! “Lang vóór de Griekse filosofen en veel diepgaander ook werd op de berg Sinaï het idee van een vrije samenleving geboren”. Zie Jonathan Sachs, Exodus – boek van de bevrijding, Middelburg: Skandalon, 2019, p. 150.
Het meest basaal voor de samenleving is het recht van ieder mens om met respect, dus fatsoenlijk, te worden behandeld, zowel door de overheid als door de medeburgers. De oervorm van deze ‘Golden Rule’ leest Van Praag in de samenvatting van de Thora door de joodse wetsgeleerde rabbi Hillel († 10 v. Chr.): “Gedraag je als de hoeder van je broeder”. Een formulering die verwijst naar het verhaal van Kaïn en Abel uit het Eerste boek van Mozes (Gen. 4:9).
Deel IV is het meest rechtshistorisch van aard. In dit deel (Fatsoen geagendeerd) vertelt Van Praag het verhaal van de Franse en de Amerikaanse revolutie: aanloop, drama en afloop. Twee historisch bijna parallel lopende experimenten om de grondrechten te formuleren en om deze hooggestemde woorden vervolgens in de bestuurscultuur van de samenleving te implementeren. Van Praag is kritisch op sommige formuleringen, bijvoorbeeld op de heiligverklaring en onschendbaarheid van eigendom in artikel 17 van de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger: “Mozes was zijn tijd ver vooruit met zijn moralisering van de eigendom”. (pag. 142) Nog kritischer is hij op de historische uitwerking van de mensenrechten.
Daarin staat hij overigens niet alleen: “Notwithstanding the incontestable debt of modern conceptions of human rights to the European Enlightenment, the positive legacy of that era remains widely contested. Many rightly argue that the Enlightenment did not fulfill its universal human rights promises.” (cursivering AvH) Dit citaat is ontleend aan een artikel van Micheline R. Ishay, professor of Human Rights and International Studies aan de Universiteit van Denver: ‘What are human rights? Six historical controversies’, Journal of Human Rights 2004, p. 362-363.
Het Franse experiment typeert hij als een martelgang en faliekante mislukking (Van kwaad tot erger), de Amerikaanse revolutie als stroperig maar (uiteindelijk) succesvol (Van kwaad tot beter).
Pas op driekwart van het boek bij deel V (Fatsoen: Mozes’ nalatenschap) komt Van Praag (eindelijk) toe aan het eigenlijke onderwerp: de ‘Wet van Mozes’ als leidraad, ijkmaat of benchmark voor een fatsoenlijke samenleving. Hij typeert hier de Sinaï-openbaring als “een gebeurtenis die de voedingsbodem zou worden van wat veel later genoemd zou worden: de rechten van de mens. De Eeuwige spreekt in feite over vrijheid en gelijkheid, of beter gelijkwaardigheid, niet met zoveel woorden, maar impliciet.” (p. 184)
Deel VI (Slotakkoord) opent met de strekking of pointe van het boek: zie hiervoor het citaat voorafgaand aan deze boekbespreking: “Mijn conclusie luidt: [etc.]”.
Het boek besluit met als (overbodig) toegift een uitgebreide polemiek met Rochus Zuurmond († 2020), een theoloog uit de zogenaamde ‘Amsterdamse school’, naar aanleiding van diens boek God en de moraal – Een andere kijk op Bijbelse ethiek, Middelburg: Skandalon 2018. In dit slotdeel komen de mensenrechten nergens ter sprake.

Deel V: de zeven hoogtepunten

In dit deel verdedigt Van Praag de stelling die in dit boek centraal staat: de Thora als bakermat van de rechten van de mens (p. 20). In hoofdstuk 1 – het hoofddeel van deel V – bespreekt hij een zevental hoogtepunten uit de mozaïsche zedenleer, thema’s die hij terugvond in de Verklaring van de Rechten van de Mens (p. 185). Helaas noemt hij bij elk van die hoogtepunten alleen de achterliggende Bijbelteksten
Het boek bevat in totaal 189 voetnoten met verwijzingen naar de Tenach, het Hebreeuwse of Oude Testament, waarvan 118 naar de Thora. Uit de Thora wordt een aantal teksten meer dan eens genoemd. De meest frequent geciteerde teksten zijn afkomstig uit Leviticus 19 en 25 en Deuteronomium 10 en 16.
Opmerkelijk is dat Van Praag de in de Christelijke en Joodse traditie gangbare basistekst over de universaliteit van mensenrechten niet noemt: “God schiep de mens naar zijn beeld” (Gen.1:26-27). Jonathan Sachs zegt over deze tekst: “Het begrip mensenrechten is een product van de zeventiende eeuw. En het democratisch stelsel werd pas in de twintigste eeuw volledig ingevoerd. Maar al in Genesis 1 werd het zaad geplant.” Dit citaat is ontleend aan: Leviticus – boek van het heilige, Middelburg: Skandalon 2020, p. 260.
John Witte Jr en Eric Wang noemen de imago dei-metafoor fundamenteel voor het mensenrechten-discours. Die metafoor uit Genesis 1 kent ook paralellen in bijvoorbeeld klassieke en Islamitische teksten. Zie hun artikel ‘Biblical Foundations of Human Rights and Liberties’, Jahrbuch für biblische Theologie (2023) (vindplaats: https://ssrn.com).
en bij slechts één hoogtepunt een mensenrecht uit die Universele Verklaring.
Onderstaand geef ik van deze zeven hoogtepunten een korte samenvatting en doe ik telkens een eigen suggestie voor een daarbij ‘terug te vinden’ mensenrecht. Ik ontleen de formulering van die mensenrechten aan de Nederlandse vertaling die is gepubliceerd op de website www.amnesty.nl.
Hoogtepunt 1: ‘Herinner je’ (p. 186-190)
Van Praag noemt dit ‘elfde’ gebod om te herinneren en te herdenken de bedding en de rode draad van de Thora. Herinner je de inhoud van de geboden: de ethische paragrafen van dat convenant. Herinner je wie je bent en waar je vandaan komt. Besef dat je een schakel bent tussen de generaties en dat we een collectief verleden met elkaar delen. Beschouw het verleden als een permanente leerschool, ook collectief, om te leren de fatsoensregels – de mensenrechten – in acht te (blijven) nemen. Herinneren of herdenken verkleint de kans op herhaling van mensenrechtenschendingen, aldus Van Praag.
Dit gebod is lastig te koppelen aan een specifiek mensenrecht. Toepasselijk is wel de volgende passage uit de preambule van de Universele Verklaring:
“Overwegende, dat terzijdestelling van en minachting voor de rechten van de mens geleid hebben tot barbaarse handelingen, die het geweten van de mensheid geweld hebben aangedaan […]”.
Hoogtepunt 2: Naastenliefde (p. 190-192)
Het gebod tot naastenliefde (Lev. 19:18) duidt Van Praag als een recht op respect: negeer de ander niet, maar respecteer hem of haar. Dat is een nadrukkelijke aanwijzing voor ieder medemens en ook voor de overheid. Met respect behandeld te worden is het goed recht van ieder mens, aldus Van Praag; ja, een grondrecht.
Bevestiging van dit mensenrecht op respect vind ik terug in de preambule van de Universele Verklaring, waar expliciet gesproken wordt van ‘de waardigheid en de waarde van de mens’. En in de artikelen 4 (Slavernij en slavenhandel in iedere vorm zijn verboden.) en 6 (Eenieder heeft […] het recht als persoon erkend te worden voor de wet.)
Hoogtepunt 3: (Mede-)menselijkheid (p. 192-198 en noot 39)
In het verlengde van het mensenrecht op respect ligt het gebod tot (mede-) menselijkheid. Dit mensenrecht is universeel: het strekt zich ook uit tot de vreemdeling. En dat hoeft, aldus Van Praag, geen buitenlander te zijn. Het gaat breder om bescherming en zorg voor de kwetsbare, de behoeftige, de hulpbehoevende en de armlastige.
Bij dit derde hoogtepunt noemt hij voor het eerst zelf een bepaling uit de Universele Verklaring: artikel 1 (Alle mensen worden […] gelijk geboren […] en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.) “Het is alsof je Mozes hoort spreken”, aldus Van Praag. Dit mensenrecht vindt zijn concrete vertaling in de sociale wetgeving, waarvan de eerste sporen volgens hem ook al zichtbaar zijn in de Thora.
Bijvoorbeeld de regulering van slavernij uit armoede met kwijtschelding van schulden in het sabbats- en jubeljaar (Leviticus 25 en Deuteronomium 15). In geen van de mensenrechtenverklaringen vond Van Praag iets overeenkomstigs (p. 195). Heeft hij bijvoorbeeld de artikelen 4 en 23, derde lid, van de Universele Verklaring over het hoofd gezien?
Hoogtepunt 4: Gerechtigheid, rechtvaardigheid, mededogen (p. 198-201)
De Thora gebiedt ook een zuivere en onpartijdige rechtspraak. Onpartijdig betekent dat de rechten van de armen geëerbiedigd worden, niet dat de armen bevoordeeld worden (Lev. 19:15). De Thora verlangt een rechtspraak zonder steekpenningen. De toepassing van het recht door de rechter vergt ook empathie of mededogen.
Hoe actueel zo’n oud gebod kan zijn blijkt uit het recente rapport Blind voor recht en mens van de Enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening van de Tweede Kamer, waarin wordt geconcludeerd dat “de rechtspraak tekort is geschoten in het bieden van bescherming aan mensen. Hierdoor zijn grondrechten van mensen geschonden […].” Het rapport is terug te vinden op www.tweedekamer.nl.
Dit (hoge) voetstuk waarop de rechtspraak in de democratische rechtstaat rust, is dus al door Mozes geplaatst, aldus Van Praag.
Hij verzuimt opnieuw om zelf een link te leggen met de tekst van de Universele Verklaring, terwijl de volgende twee artikelen toch voor de hand liggen: 8 (Eenieder heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp van […] rechterlijke instanties tegen handelingen, welke in strijd zijn met de grondrechten […]) en 10 (Eenieder heeft, in volle gelijkheid, recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie […]).
Hoogtepunt 5: Een evenwichtige God (p. 201-205)
Van Praag bestrijdt bij dit hoogtepunt de karikatuur van een ‘God der wrake’ en benadrukt het principe van proportionaliteit bij het straffen.
Dat principe is expliciet geborgd in artikel 5 van de Universele Verklaring, al noemt hij deze bepaling zelf niet: Niemand zal onderworpen worden aan […] een wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
Hoogtepunt 6: Vrijheid, vrije wil, democratie (p.206-210)
Een begin van democratie ziet Van Praag in de betrokkenheid van het hele volk Israël bij de verbondssluiting. Aan het hele volk, dus inclusief de vreemdelingen en de vrouwen, wordt tot twee keer toe instemming gevraagd met de Thora (Exodus 24:3 en 7). “In de Thora zien we dan ook het beeld van een democratische bestuursvorm opdoemen; in den dop, maar duidelijk herkenbaar”, aldus Van Praag (p. 208).
Hij wijst in dit verband ook op de zogenaamde Koningswet (Deuteronomium 17:14-20), waarin aan de koning geen wetgevende macht maar alleen uitvoerende macht wordt toegekend. “Het volk krijgt medezeggenschap.”, concludeert hij. (p. 209) Ook hier ontbreekt een verwijzing naar een concreet mensenrecht. Wel citeert hij de bekende woorden van Abraham Lincoln: “A government of the people, by the people, for the people” (p. 209).
Zelf denk ik in dit kader aan artikel 21 van de Universele Verklaring met daarin de volgende twee bepalingen: Eenieder heeft het recht om deel te nemen aan het bestuur van zijn land […] en De wil van het volk zal de grondslag zijn van het gezag van de Regering […].
Hoogtepunt 7: Het woord (p. 210-217)
Als laatste hoogtepunt onderstreept Van Praag het belang van uitgesproken woorden: “Een groep voormalige slaven, nog zonder land, zonder centrale overheid constitueert zich, in vrijheid rond een Convenant, een verzameling woorden. Een unicum in de wereld.” (p. 211) Van Praag koppelt woorden – het lernen van de Thora – aan het voortbestaan van het Joodse volk in de diaspora. De mensenrechten als het eigenlijke onderwerp van het boek raken hier volstrekt uit beeld.
Bij zijn typering als uniek constituerend moment past een herinnering aan de proclamatie door de Algemene Vergadering de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens op 10 december 1948. In de preambule bij de opsomming van universele rechten en vrijheden wordt gesproken van een gemeenschappelijk ideaal: de hoop dat iedereen ernaar zal streven deze rechten algemeen en daadwerkelijk te doen erkennen en toepassen.

Een aantal punten van kritiek

1. Opmerkelijk is dat Van Praag ondanks zijn prikkelende en stellige schrijfstijl de centrale stelling van zijn boek – de basis voor algemene mensenrechten is te vinden in de Thora van Mozes – niet overtuigend onderbouwt. In de (betrekkelijk zeldzame) passages waarin hij deze stelling poneert, gebruikt hij steeds opmerkelijk vage of voorzichtige formuleringen als ‘bakermat’, ‘eerste contouren’, ‘wortels’, ‘in de dop’, ‘voedingsbodem’, ‘oorsprong’ en ‘impliciet’. Daarmee verliest zijn stelling alle stelligheid en het betoog veel van zijn overtuigingskracht.
2. De vele Bijbelcitaten waarin Van Praag deze eerste contouren van mensenrechten meent terug te (kunnen) vinden, bevatten inderdaad allerlei morele of fatsoensregels en enkele fundamentele rechtsbeginselen. Maar een concrete verwijzing naar specifieke mensenrechten ontbreekt bij hem. Hij spreekt vrijwel steeds in samenvattende zin over mensenrechten met termen als fatsoen, vrijheid en respect, zonder een concreet mensenrecht te benoemen.
Dat één van de meest klassieke mensenrechten – de vrijheid van godsdienst – in de Thora ontbreekt (zie bijvoorbeeld Deut. 12:29-31), wordt door Van Praag niet genoemd. Volgens Reinhard Achenbach wordt (met een verwijzing naar 2 Koningen 17:24-33) deze fundamentele vrijheid tijdens de Assyrische overheersing (dus van buitenaf) aan het Joodse volk opgelegd. Zie: Reinhard Achenbach, ‘Law of the Nations, law for the Nations: the Early Development of Measures for International Human Rights in the Hebrew Bible’, Transversalités 2015/2, no. 133, p. 29-41.
Ook maakt hij geen onderscheid tussen mensenrechten, procesrechtelijke beginselen en sociale wetgeving.
Jonathan Sacks duidt bijvoorbeeld de bescherming van de rechten van de weduwe, de wees en de vreemdeling in de Misjpatiem (Exod. 21:1 – 24:18) wel als sociale wetgeving: “geboden waarvan de morele kracht van de bladzijden afspat”.
Zie Jonathan Sacks, Exodus – boek van bevrijding, Middelburg: Skandalon 2019, hoofdstuk VI.
John Witte Jr. en Eric Wang onderscheiden natuurrecht, procedurerecht, economisch en eigendomsrecht, sociale recht en familierecht. Zie hun artikel ‘Biblical Foundations of Human Rights and Liberties’, Jahrbuch für biblische Theologie (2023) (vindplaats: https://ssrn.com).
Het boek is daardoor begripsmatig onduidelijk.
3. Bovendien ontbreekt de bewijskracht van sommige aangehaalde teksten uit de Vijf boeken van Mozes of breder uit het Oude Testament. Ik volsta met drie voorbeelden.
De taakverdeling tussen de broers Aäron en Mozes als vroege voorloper van de machtenscheiding tussen kerk en staat doet toch sterk anachronistisch aan.
Al kwam ik hiervan wel een bevestiging tegen bij David Novak, Christianity and Law – An Introduction, Cambridge: Cambridge University Press 2008, hoofdstuk 1 ‘Law and religion in Judaism’, p. 35: “[…] (the) relation of law and religion (in the Hebrew Bible) is the one that had the most pro-found influence on Christian (and subsequent Western) thought on the issue of law and, especially in discussions of what we now call ‘church-state relations’.”
Helaas volstaat Novak hier met deze stelling zonder verdere toelichting, onderbouwing of verwijzing. De afscheiding van het priesterambt tot een erfelijke roeping voor één van de twaalf stammen van het Joodse volk heeft mijns inziens geen enkel raakvlak met wat wij heden ten dage verstaan onder de scheiding kerk en staat en de specifieke cultuur-historische context waarin die scheiding is bevochten. Bovendien was een afzonderlijke priesterklasse gangbaar: “Alle oude samenleving kenden priesters. […] Het priesterschap was niet uniek voor Israël en in alle culturen was het een elite.” (Jonathan Sachs, Leviticus – boek van het heilige, Middelburg: Skandalon 2020, p. 259).
Dat geldt ook voor de onderbouwing van ‘de contouren van een democratische bestuursvorm en van het constitutionele koningschap’ met de sluiting van het Sinaïverbond met instemming van het hele volk
Zie over de expliciete instemming door het hele volk als wederpartij bij dit convenant ook Jonathan Sachs, Exodus – boek van bevrijding, Middelburg: Skandalon 2019, p. 149-154 (hoofdstuk V ‘De berg Sinaï en de geboorte van de vrijheid’) en Jonathan Sachs, Leviticus – boek van het heilige, Middelburg: Skandalon 2019, p. 259-263 (hoofdstuk VII ‘Van priesters naar het volk’). Uit dit laatstgenoemde hoofdstuk een kort citaat: “Zo ontstond het cluster van ideeën dat, hoewel dat enkele duizenden jaren in beslag nam, leidde tot de kenmerkende cultuur van het moderne Westen met zijn niet-onderhandelbare waardigheid van ieder mens, het idee van mensenrechten […]”(p. 260).
Levinson legt de nadruk erop dat de koning in het oude Israël gebonden was aan de wet. Zie Bernard M. Levinson, ‘The First Constitution: Rethinking the origins of rule of law and separation of powers in light of Deuteronomy’, Cardozo Law Review, vol. 27:4, 2006, paragraaf VI. Voor zover hij doelt op de zogenaamde Koningswet uit Deuteronomium: dergelijke voorschriften – kort samengevat als: houd er niet (te) veel paarden en niet (te) veel vrouwen op na – zijn op geen enkele manier te vergelijken met de binding van een koning aan de Grondwet in een constitutionele monarchie.
en het (gehonoreerde) verzoek van het volk om een koning.
Tenslotte is onderbouwing van de universele gelding(skracht) van het Mozaïsche convenant of verbond, terwijl dat toch expliciet is gesloten tussen – in de woorden van Van Praag – de Eeuwige en het Joodse volk, met een enkel citaat veel te laconiek: dit doet geen recht aan de complexiteit van het vraagstuk particularisme versus universalisme.
Ik volsta met een verwijzing naar David Novak, ‘The Universality of Jewish Ethics – A Rejoinder to Secularist Critics’, Journal of Religious Ethics, 2008, p. 181-208.
4. Het in de ondertitel van het boek aangekondigde ‘historisch perspectief’ bestaat vooral uit de vergelijking tussen de eerste en de latere Verlichting. Bij de bespreking van de Franse en de Amerikaanse revoluties beklemtoont Van Praag de schaduwkanten bij de gebrekkige uitvoering van de mooie woorden, overigens heel expliciet: “Mijn betoog is dus weloverwogen gebiased.” (p. 100) Bij de bespreking van de Thora ligt zijn accent volledig op een zevental hoogtepunten. Daarbij gaat Van Praag voorbij aan de net zo gebrekkige uitvoering van de eerste Verlichting (Mozes’ nalatenschap), waarvan het Oude Testament overigens onverbloemd en uitvoerig verhaald. Die bewuste bias maakt het betoog onevenwichtig en ondermijnt de overtuigingskracht.
Evenwichtiger is bijvoorbeeld de weging door Micheline R. Ishay, in: ‘What are human rights? Six historical controversies’, Journal of Human Rights, 2004, p. 359-371. Zij honoreert royaal de historische, religieuze bronteksten waaronder de Thora. Tegelijkertijd honoreert ze ‘historical progress’. Ik geef drie korte citaten:
“[…] each great religion contains important humanistic elements that anticipated our modern conception of rights”.
“[…] many religious invocations of moral duties […] would later correspond closely to secular conceptions of rights”.
“[…] it is equally true that the legacy of the European Enlightenment for our current understanding of human rights supersedes […] other influences”.
5. Ter afronding echo ik graag Van Praag’s opmerking: “Ik kwam uitspraken tegen die me hogelijk verbaasden.” (p. 233) Mijn laatste verwijt geldt dan ook niet zozeer de auteur, maar de uitgever. DAMON verdient enerzijds een compliment voor de fraaie, verzorgde uitgave van dit boek, maar anderzijds is het te betreuren dat een Nederlandstalig boek op het snijvlak van recht en religie – zondermeer een witte raaf – niet is toevertrouwd aan een op dit terrein meer deskundige auteur, maar aan een zelfverklaarde leek (hoe erudiet ook). Nu blijft het bij een particuliere opvatting zonder dat de lezer zicht krijgt op een eventuele Joodse communis opinio over dit onderwerp of een binnen het rechtsgeleerde Jodendom actuele discussie hierover. In het Engels zijn ongetwijfeld vele titels juist ook op dit snijvlak voorhanden waarvan een Nederlandse vertaling overweging verdient.
En voor een globale kennismaking met een Joodse uitleg van de Thora voegt het boek niets toe aan de recent bij uitgeverij Skandalon in Middelburg verschenen serie Verbond en dialoog – Joodse lezing van de Thora van de hand van Jonathan Sachs.
Deze serie bevat 5 delen, elk deel gewijd aan één van de boeken van Mozes: Genesis – boek van het begin (2020), Exodus – boek van de bevrijding (2019), Leviticus – boek van het heilige (2020), Numeri – boek van de woestijnjaren (2022) en (postuum verschenen) Deuteronomium – boek van de samenleving (2024). Overigens is ook op deze serie de eerder geciteerde uitspraak van Van Praag van toepassing: “Ik kwam (regelmatig) uitspraken tegen die me hogelijk verbaasden”.

* Mr. drs. A.J. (Arko) van Helden, werkzaam als senior juridisch adviseur bij de provincie Gelderland.

Indien u een los artikel wilt bestellen, stuur een e-mail naar info@uitgeverijparis.nl