Uitgeverij Paris × Close
NTKR, Tijdschrift voor Recht en Religie
2024 / 1 (september) 1
Redactioneel
  • OPEN ACCESS
    Redactioneel online pdf
Kerkelijk ambt
  • Ilonka Terlouw

    OPEN ACCESS
    Het kerkelijke ambt waarderen met oog op de toekomst van de kerk. Drie zaken die om aandacht vragen online pdf
  • Hans Schaeffer

    OPEN ACCESS
    Roeping als dialogisch proces: ambt en roeping binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerken online pdf
  • Peter-Ben Smit

    OPEN ACCESS
    Kerkelijk ambt in katholieke traditie – een bijdrage vanuit oud-katholiek perspectief online pdf
Artikel
  • Salim Belmoussa, Razi H. Quadir

    OPEN ACCESS
    Een aanvoerdersband die verdeelt online pdf
Boekbesprekingen
  • Auke Dijkstra

    OPEN ACCESS
    Tineke Boele-Noort, Zicht op tucht. Een praktisch-kerkrechtelijk onderzoek naar visies op en praktijken van kerkelijke tucht volgens predikanten binnen het gereformeerd protestantisme (diss. TU Apeldoorn) online pdf
  • Dr. Leo J. Koffeman

    OPEN ACCESS
    Auke Dijkstra, Eerlijk en met orde? Kerkelijke tuchtprocedures in rechtsvergelijkend perspectief (Deddens kerkrechtserie) (diss. TU Utrecht) online pdf
  • Dr. A.J.M. van der Helm

    OPEN ACCESS
    Thijs Caspers, Katholiek denken doen. Het katholiek sociaal denken in theorie en praktijk online pdf
  • Mr. drs. A.J. (Arko) van Helden

    OPEN ACCESS
    Herman M. van Praag, Mozes’ nalatenschap – Mensenrechten in historisch perspectief online pdf

Roeping als dialogisch proces: ambt en roeping binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerken

Toon als PDF
Hans Schaeffer*


Inleiding

In het kader van een tijdschrift voor ‘recht en religie’ dat zich richt op reflectie op en gesprek aangaande de positie van kerkgenootschappen in het kader van de Nederlandse samenleving, wil ik in dit artikel een bijdrage leveren aan de doordenking van een lastig juridisch element in de rechtspositie van predikanten binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK). Dat element is dat van de ‘roeping’ tot het ambt. Hoe is zo’n roeping te thematiseren vanuit een concreet proces waarin enerzijds werkgever en -nemer gerelateerde zaken aan de orde zijn, en anderzijds het religieuze element van het ‘ambt’ een belangrijke rol speelt. Beide elementen verhouden zich op complexe wijze tot elkaar.
Nu is er over ambt en de juridische aspecten daarvan veel geschreven. Ik beperk mij in dit artikel tot een hernieuwd perspectief vanuit een recente discussie over ‘ambt’. Zoals in veel protestants kerkgenootschappen is ook binnen de rechtsvoorgangers van de nieuwgevormde Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK) met grote regelmaat gediscussieerd over het ambt in de afgelopen decennia. Met dit artikel wil ik een bijdrage leveren aan de doordenking van de twee genoemde perspectieven (ambt en werkgever/werknemer-relatie) met het oog op de huidige context van de NGK.
De NGK is een samenvoeging van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKv) en de Nederlands (zonder ‘e’) Gereformeerde Kerken (oud-NGK), twee kerkverbanden die sinds 1 mei 2023 na een relatief korte tijd van samensprekingen zijn gefuseerd. Binnen deze twee kerkverbanden was behoorlijke diversiteit – op allerlei vlak, en zeker ook rond ambt – en tussen deze kerken ook. De GKv stond bekend als wat rigide, strikt in leer en leven, duidelijke regels met een maximum aan bovenlokale sturing en een minimum aan lokale vrijheid, een wonderlijke karakteristiek gelet op haar afkomst, waarbij sinds het vertrek uit de Gereformeerde Kerken in 1944 ingezet was op de zelfstandigheid van de lokale kerk tegenover het synodale kerkverband. De oud-NGK had daarentegen het imago van een vrij los kerkverband, her en der grote interlokale verschillen in praktijk en soms ook leer, lokaal veel vrijheid en een minimum aan bovenlokale afspraken. De GKv had redelijk wat eigen instituties, zeker in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw. Sinds de negentiger jaren is de eigen zuil van de GKv vrijwel verdwenen.
Vgl. o.m. Kuiper & Bouwman 1994; Kuiper & Bouwman 1998; Kuiper & Bouwman 2004; Dekker 2013; Langevelde 2015.
De oud-NGK zijn in de loop van de tijd grosso modo iets minder argwanend tegenover bovenlokale verbondenheid gaan staan, mede denk ik vanwege hun sterkere oecumenische interesse. Ze hadden eerder dan de GKv lokaal contact met diverse andere kerken en werkten daarmee samen op evangelisatie-vlak of in het diaconaat. De GKv op hun beurt hebben zich in de jaren ’90 en daarna relatief snel losgemaakt van hun strakke stramien en ontwikkelden een grote mate van diversiteit, hoewel dit niet overal in gelijke mate het geval was. Naar verluidt konden kerkgangers vroeger in de GKv van Roodeschool tot Axel op een willekeurige zondag dezelfde soort liturgie en dito preek meemaken. Daarvoor in de plaats kwam in de loop van deze eeuw een breed scala aan veelkleurige kerkelijke praktijken – voor de één een bevrijding, voor de ander een groot verlies. Op de vierkante millimeter is er wellicht een grote diversiteit in liturgie, kerkbeleving, praktijken en opvattingen. Maar kijk je met wat meer afstand dan vallen deze verschillen ook wel mee. Er is simpelweg een rijke lokale diversiteit binnen de huidige NGK.
Dat geldt eveneens voor het denken over ‘ambt’ binnen dit nieuwe kerkgenootschap. De beleving en gevoelswaarde van dit begrip verschilt sterk tussen kerkgangers. Zo is de predikant voor sommigen een werknemer van de gemeente die betaald wordt voor de uitvoering van een aantal taken. Anderen die tijdens een periode van ernstige ziekte vele gemeenteleden op bezoek krijgen, maar geen predikant of ouderling, kunnen oprecht het gevoel hebben dat de kerk weinig aandacht aan hen besteedt. Predikanten, ouderlingen en diakenen zelf hebben ook allerlei opvattingen over hun ambt en taak. Ook hier geldt dat de diversiteit in ambtsopvatting niet langs de scheidslijnen van de oude fusiekerken loopt. Binnen oud-GKv is er evenzeer verschil als binnen de oud-NGK. Wel is helder dat verschillen in ambtsopvatting alles te maken hebben met ecclesiologische voorkeuren. In dit artikel wil ik het nadenken over het ambt binnen de NGK en voor de NGK adresseren, en wel in die volgorde. Daarbij vertrek ik niet vanuit de verschillen, maar schets ik de lijn zoals ik deze mee heb vormgegeven als lid van de werkgroep ‘ambt’ van de NGK (2021-2024). Deze werkgroep bestond uit zowel oud-NGK als oud-GKv personen, alsmede een lid van de PKN en tevens gastlid van de NGK.
Ik dank hier mijn kompanen voor hun meedenken en -lezen: prof. dr. Leon van den Broeke (hoogleraar Rechtstheologie en Kerkrecht TU Utrecht), mr. dr. Avelien Haan-Kamminga (Docent/Onderzoeker Thorbecke Academie NHL Stenden Hogeschool) en drs. Bernd Vinke (hoofd financiën Universiteit Twente). Analyse en verwerking van het empirisch onderzoek voor ons rapport is uitgevoerd door dr. Haan-Kamminga.
De centrale vraag waarop dit artikel antwoord wil geven is hoe het theologische concept ‘roeping’ in de huidige discussies over het (predikants)ambt opnieuw doordacht en versterkt kan worden, mede met het oog op de arbeidsrechtelijke werkgever-werknemer-relatie. Ik begin bij een methodologische opmerking over de insteek van het rapport en een aantal opbrengsten uit het empirische deel ervan (2). Daaruit komen begrippen als dialoog en proces als belangrijke concepten naar voren (3). Hierbij sluit het theologische en voor de ambtstheologie belangrijke concept roeping aan (4). Roeping is dan op te vatten als een dialogisch proces (5) dat in de huidige anti-autoritaire context een bijzonder karakter krijgt (6). Naast deze conceptuele en theologische inzet bij roeping, komt een tweetal knelpunten uit de praktijk naar voren (7).

Ambt binnen de NGK – een praktisch theologische insteek

In de nazomer van 2023 is het rapport Predikanten: Geroepen om te dienen gepresenteerd.
Te vinden via ngk.nl/download/30985, laatst geraadpleegd 31 januari 2024. Cijfers tussen haakjes in dit artikel verwijzen naar dit rapport.
Net als in dit rapport, beperk ik mij in dit artikel dus tot het ambt van predikant, hoewel ook over ouderlingen en diakenen genoeg te zeggen zou zijn. Belangrijk is hier om te benoemen wat de aanleiding voor het instellen van deze werkgroep was. De aanleiding lag in de vraag hoe praktische oplossingen om mobiliteit van predikanten binnen de NGK te bevorderen, ook ambtstheologisch verantwoord konden worden. Of eigenlijk andersom: veel praktische oplossingsrichtingen kenden in het verleden tegenstanders die zich voor hun verzet beriepen op ‘het ambt’. Ik noem een paar voorbeelden: als predikant ben je geroepen voor het leven, dus deeltijd-predikantschap mag niet; als predikant ben je geen ‘werknemer’, dus wordt losmaking al gauw een eindeloze machtsstrijd met alleen maar verliezers; als predikant sta je ‘tegenover’ de gemeente, dus zijn functionerings-, jaar- of voortgangsgesprekken eigenlijk niet mogelijk.
In overleg met de opdrachtgevers, Generale Synode en Raad van Toezicht van de Theologische Universiteit Utrecht (TUU), is besproken dat we met het oog op deze praktische vragen niet het zoveelste rapport over ambtsvisie wilden schreven. We wilden niet opnieuw op een rijtje zetten wat theologen uit heden en verleden zeggen en gezegd hebben over het ambt en ambtstheologie. Dat is al vaak en uitgebreid gedaan.
Schaeffer 2019, p. 87-116; Broeke & Van Der Borght 2020; Wisse e.a. 2023; Werkgroep Ambt PKN 2020; Voor een overzicht van de ontwikkelingen in de PKN vanaf 2004: protestantsekerk.nl/verdieping/protestantse-kerk-en-de-visie-op-het-ambt/, laatst geraadpleegd 1 februari 2024.
Als werkgroep van de NGK wilden we met nadruk vertrekken in de praktijk van kerk-zijn binnen de NGK. Daar spelen praktische problemen, en daarvoor wilden we concreet handelingsaanwijzingen kunnen geven. Deze moeten landen in de praktijk. Daarom is het belangrijk niet alleen te weten wat theologen vinden van ambt, maar ook: hoe beleven kerkleden en ambtsdragers (dus mede-kerkenraadsleden van predikanten) ‘ambt’ en dan vooral het predikantsambt?
De reden voor deze specifieke insteek van het NGK-rapport is echter meer dan alleen pragmatisch. Er schuilt ook de overtuiging achter dat de idee en het concept ‘ambt’ geen Bijbels woord of eeuwige waarheid, maar een theologisch construct en een praktische werkelijkheid is. De vormgeving van de ambten is historisch bepaald en vindt nergens een directe fundering in de Schrift. Ambt is echter wel een construct dat ontstaan is om de praktijk van kerk-zijn te dienen. De figuur van de bisschop loopt niet rechtstreeks uit de Bijbel weg, maar is in alle historische contingentie wel een vormgeving van bepaalde grondovertuigingen over de omgang tussen God en zijn volk, en die tussen christenen onderling. De (mogelijke) spanning tussen historische contingentie van het ambt en deze theologische grondovertuigingen moeten we niet te snel oplossen.
Om aan deze complexiteit recht te doen heeft het rapport gekozen voor een sterk praktisch-theologisch gekleurde insteek. Het doel van praktische theologie is dat de kerk in staat wordt gesteld om zo te reflecteren op haar praktijken en handelen dat zij geloofswaardig en betrouwbaar blijft. De kerk participeert immers in Gods eigen voortdurende werk van onderhouding en verlossing en volmaking van deze wereld. Daarom wil praktische theologie bijdragen aan kritische reflectie op kerkelijke praktijken. We willen inzichten en strategieën ontwikkelen die helpend zijn voor de praktijk van kerk-zijn. Dat zal vaak ook verandering en transformatie behelzen, en daarop is kritische reflectie noodzakelijk.
Vgl. voor deze visie op praktische theologie Swinton & Mowat 2016.
Om de werkelijkheid van ambt en ambtsbeleving goed in beeld te krijgen, voerde de werkgroep vijf focusgroep-gesprekken met groepen predikanten, studenten theologie in de eindfase van hun opleiding Master Theologie Predikant van de TUU, en gemeenteleden. Bovendien is een uitgebreide online-enquête uitgezet, waarop 642 complete reacties zijn gekomen. Deze stemmen uit de praktijk van kerk-zijn moeten gehoord en gezien worden om het gesprek over ambt binnen de kerken op een zinvolle manier te voeren.
Ik som hieronder een aantal van de belangrijkste bevindingen op. Uit de enquête onder gemeenteleden komt een aantal trends naar voren. Gevraagd naar een omschrijving van het ambt van predikant gaat het in meer dan de helft van de antwoorden (58%) over taken en activiteiten, in 22% over de eigenschappen, en 17% vermeldt rollen van het predikantschap. Als gemeenteleden denken aan een predikant denken ze vooral aan taken en activiteiten. Zij hebben duidelijk een functionalistische visie op het ambt.

Resultaten enquête omschrijving ambt NGK

Gevraagd naar wat ‘roeping’ zou inhouden, geeft de helft van de respondenten aan dat roeping slaat op het verlangen van de (toekomstige) predikant om predikant te zijn. Dat roeping van Godswege komt is iets wat 18% benoemt. Voor 5% is roeping niet relevant: het predikantschap is gewoon een vak. Het functionele van het predikant-zijn staat ook voorop als mogelijke alternatieven voor het woord ‘ambt’. Jongeren kiezen vaker voor typeringen als leraar en leider, die taken aangeven. Ouderen kiezen vaker voor dienaar of herder. We konden ook onderscheid maken tussen wie zelf wel of geen ambt heeft bekleed (als ouderling of diaken). Dan valt op dat wie zelf ambtsdrager geweest is, sneller kiest voor de wat meer ‘geestelijke’ en minder functionele typeringen van ambt (p. 19-21). Jongeren zien het predikantschap eerder als een baan of functie, en minder als roeping of ambt. Daarmee lijken de meer theologisch-spirituele typeringen langzamerhand uit de beleving en het taalveld te verdwijnen.

Reflexiviteit en kerk-zijn

Daaruit trokken wij de conclusie dat deze ervaringsgegevens een grotere rol zouden moeten krijgen in de communicatie over ambt. Te vaak nemen kerken hun eigen traditie zo serieus dat ze als gestolde waarheden worden beleefd. Dat geldt op allerlei terreinen van geloofsopvoeding en catechese, maar net zo goed rond de ambtstheologie. Het gesprek over belangrijke theologische issues als de heiliging, heil, missie en roeping van de kerk moet meer zijn dan het herhalen van wat anderen ooit zeiden. Het reflexieve proces binnen de gemeente moet aangewakkerd worden om zelf ervaring op te doen met deze thema’s en de (relatieve) waarde ervan te ontdekken.
De communale reflectie op inhouden en praktijken van kerk-zijn spreekt niet vanzelf, en dat geldt zowel binnen de theologie als binnen lokale kerken en bovenlokale kerkelijke instituten. Er is vaak nog een wantrouwen om serieus te nemen wat ‘men’ ervaart, vindt of denkt. Daarom is het noodzakelijk dat zinvolle praktijken van gezamenlijk delen, verwoorden, doordenken van het geloof herontdekt worden.
Roest 2003, p. 158-176; Smith 2019.
De tijd die het kost om deze conversaties lokaal, regionaal en landelijk te voeren impliceert ook een zekere tegen-cultuur vanuit het kerk-zijn. De versnelling waaraan onze tijd lijdt, zoals bijvoorbeeld Hartmut Rosa
Rosa 2013; Rosa & Wagner 2020.
deze onder woorden bracht, vindt hier een antidotum. Het herontdekken van praktijken van onthaasting en wachten wordt meer en meer van belang geacht voor het kerk-zijn.
Smith & Pattison 2014; Aldous 2022; Root 2022, p. 151-182.
De meerwaarde van het ontdekken van de ‘lived theology’ of ‘ordinary theology’,
Streib e.a. 2008; Astley & Francis 2013.
zoals dit in de praktische theologie genoemd wordt, en het gesprek over ambt ligt in drie dingen. Allereerst in de reflectie op de legitimatie (de roeping van Godswege), en daarmee samenhangend: verantwoording moeten en mogen afleggen naar mede-ouderlingen, en de vrijmoedigheid om het over heel intiem-spirituele en religieuze zaken te mogen hebben met mensen.

Het concept ‘roeping’

De legitimiteit van het ambt hangt samen met het concept of de idee ‘roeping’. Deze idee gaat niet over een statische werkelijkheid, een eens-en-voor-altijd-gegeven, maar een relationele praktijk van roepen en horen, van gesprek en antwoord geven. Roeping gaat erover dat iemand zichzelf geroepen voelt en weet, een overtuiging dat God haar of hem roept tot een bepaalde inzet voor het kerk-zijn. Daar hoort in het leven van de meeste voorgangers een intensief en uitgebreid traject van reflectie, gesprek, nadenken en bidden bij. Maar naast deze zgn. vocatio interna gaat het bij ambt ook over het communale ontdekken of er ook een vocatio externa is: komt een gemeente over de brug om haar of hem daadwerkelijk te beroepen?
Cooke & Nel, HTS Theological Studies 2010/66.
Het onderzoek van Johan van Holten naar de opvattingen over rol en roeping onder predikanten toont aan dat dit onderscheid van wezenlijk belang is. Het subjectief ervaren roepingsbesef is iets anders dan het appèl dat God, mensen, of omstandigheden doen op iemand (roeping).
Holten 2009, p. 255.
Roeping tot het predikantschap – kortom – gaat over het vaak langzame en tijdrovende proces van keuze voor een initiële opleiding tot afronding van de predikantsopleiding, van eerste kennismakingsgesprekken met een gemeente, de (h)erkenning van de roeping van de kandidaat, tot en met het doen van intrede in een lokale gemeente. Dit proces is van a tot z een relationele, conversationele werkelijkheid. Zo’n keuzeproces kan al op jonge leeftijd beginnen, maar evengoed pas later in het leven optreden. Vele opleidingen kennen zgn. zij-instromers die op latere leeftijd hun roeping volgen om zich voor te bereiden op het predikantsambt. Het concept roeping is in haar dialogisch karakter dus principieel altijd ingebed in gesprekken, en is daarmee in principiële zin nooit helemaal afgerond: roeping is een concept dat steeds opnieuw overdacht, ervaren en bevestigd moet worden. In het vervolg van deze bijdrage staat dit centrale concept roeping voor het ambt centraal.

Roeping als dialogisch proces

In het kerkrecht en ambtstheologie geldt het belang van roeping voor alle ambtsdragers, voor diakenen en ouderlingen, maar des te sterker voor predikanten. Die laatsten maken er immers (deels) ook hun dagtaak van, terwijl het voor de eersten doorgaans tijdelijk is en bovendien vaak ook niet hun (voornaamste) professie. Deze roeping was ook kerkordelijk vastgelegd, voor oud-GKv in de versie van de kerkorde uit 2014 in artikel B12 en B25. Voor predikanten was vastgelegd: ‘De roeping van een predikant bestaat uit de beroeping, de instemming van de gemeente, de goedkeuring van de classis en de bevestiging’ (B12). In de huidige NGK-versie is in artikel B4 deze zin wat meer uitgewerkt.
Zie ngk.nl/download/27661, laatst geraadpleegd 6 februari 2024.
Dit gaat terug op de Dordtse Kerkorde van 1619, artikel I.3 en 4. Ook daar was ‘beroepinghe’ een uitgewerkt proces van horen, onderzoek, gesprek, en uiteindelijk bevestiging. Ik citeer hier de uitvoerige aanwijzing uit artikel I.4 in haar geheel omdat het inzicht geeft in de geestelijke dimensie van deze roeping met expliciete aandacht voor gebed en vasten, en van de uitgebreide interactie tussen predikant, kerkenraad, diaconie, plaatselijke overheid, onderzoekscommissie:
‘De Wettelijcke Beroepinge der gener die te vooren in den Dienst niet gheweest en zijn / soo wel inde Steden als ten platten Lande / bestaet. Ten eersten inde Verkiesinghe, de welcke na voorgaende vasten ende bidden gheschieden sal door den Kercken-Raet ende Diaconen / ende dat niet sonder goede correspondentie met de Christelijcke Overheyt der plaetse respectivelijck / ende voorwetê ofte advijs vandê Classe / daer’t selve tot noch toe gebruyckelijck is geweest. Ten anderen / inde Examinatie ofte ondersoeckinghe beyde der Leere eñ des Levens / de welcke staê sal by de Classe ten overstaê vande Gedeputeerde des Synodi ofte eenige der selver. Ten derdê / inde Approbatie / eñ goet-kenninge vande Overheyt / eñ daer na oock vande litmatê der Gereformeerde Ghemeente vande plaetse / wanneer den name des Dienaers den tijdt van veerthien dagen inder Kercken vercondight zijnde /geen hindernisse daer teghen en comt. Ten laetsten / inde opentlijcke Bevestiginge voor de Ghemeynte / de welcke met behoorlijcke stipulatie ende af-vraginghen / vermaninghen / Ghebedt ende oplegginghe der handen vanden Dienaer die de bevestinge doet (ofte eenighen anderen / daer meer Dienaren zijn) toegaen sal / naer het Formulier daer van zijnde. Wel-verstaende dat de oplegginge der handen sal mogen gedaen worden inde Classicale vergaderinge aenden nieuwen gepromoveerden Dienaer / die gesonden wordt inde Kercken onder t’Cruyce.’
Zie kerkrecht.nl/node/439, laatst geraadpleegd 6 februari 2024.
Roeping is hier omschreven als een dialogisch proces, met een heel aantal stadia waarbij steeds andere partijen gesprekken voeren met de kandidaat-predikant, zoals kerkenraad, classis, gemeente, overheid – een proces dat bovendien ingebed is in gebed en vasten als spirituele praktijken. De legitimiteit van het ambt is dus veel meer dan een formaliteit, of een innerlijke overtuiging. Dat blijkt uit het uitgebreide dialogische karakter van roeping zoals beschreven in de zestiende eeuw,
Vgl. voor een uitgebreide historische studie naar dit formulier De Boer & Lim 2022, p. 73-90; Lim 2023.
en uitgebreider en in meer juridische taal herhaald in de 21e-eeuwse bepalingen binnen de NGK.
Zie hiervoor de Landelijke Regeling B4 ‘Roeping predikant’ (via ngk.nl).
In het rapport Predikanten: Geroepen om te dienen beschrijven wij dat ‘roeping’ in deze traditie ook te maken heeft met verantwoordelijkheid. Niet alleen de legitimatie van het predikant-zijn, maar ook de verantwoordelijkheid om waar nodig het gesprek aan te gaan en verantwoording af te leggen, is onderdeel van de roeping tot predikant. Predikanten hebben een geestelijke roeping, gecombineerd met een in de praktijk sterke positie – dat maakt hen minder makkelijk aanspreekbaar voor anderen. Tegelijk zijn zij de beroepskracht in een vrijwilligersorganisatie, machtsmisbruik kan zomaar op de loer liggen. Het vraagt een stevige spirituele basis en leiderschapsvaardigheden om dat te voorkomen. Roeping is dus nooit bedoeld als een excuus om geen verantwoording te hoeven afleggen – integendeel. Roeping omvat vanwege het uitgebreide dialogische karakter altijd ook wat in andere professies accountability heet.

Roeping: legitiem gezag, verantwoording, en vrijmoedigheid

Wanneer we het hierboven benoemde concept van roeping samenvatten, valt op dat ‘roeping’ een bijzonder karakter heeft dat voor de huidige ambtsdiscussie van belang is. In de eerste plaats is roeping een geestelijke zaak, omgeven door en ingebed in spirituele praktijken als bidden en vasten. Het gaat er immers om dat iemand in de loop van dit proces blijkt, en de partijen ervan doordrongen zijn, dat God zelf diegene tot het ambt roept. Dat laatste kan tegenwicht bieden tegen een toenemend functionalistische opvatting over ambt. In de tweede plaats is roeping in bovengenoemde dialogische en begrensde zin geen autoritair argument om discussies te beslechten. Er zit een intensief proces van dialogisch discernment in, een vorm van praktische wijsheid om te bepalen of iemand al dan niet door God geroepen is. In de derde plaats is het thema ‘gezag’ wel degelijk aan de orde bij de roeping en bevestiging van predikanten. Maar dan op een heel bijzondere wijze. Het is nu juist het dialogische karakter van het roepingsconcept waarin de autoriteit van de predikant erkend, beleden én begrensd wordt. Van de goddelijke roeping en menselijke erkenning getuigen immers vanouds de vragen (stipulaties) die gesteld werden aan de kandidaat of predikant bij zijn bevestiging. Vanaf de Weselse artikelen en Micron hebben verschillende zestiende-eeuwse synodes zich beziggehouden met het schrijven, vaststellen, en distribueren van kerkordes en liturgische formulieren, waaronder het formulier voor de bevestiging van een predikant. In de loop van de tijd is uiteindelijk een drietal vragen geformuleerd dat in min of meer gelijke bewoordingen vraagt naar 1) de overtuiging dat God zelf de voorganger door zijn gemeente geroepen heeft tot deze taak, 2) de overtuiging dat alleen de Bijbel ons leert hoe we gered worden en 3) de belofte om overeenkomstig dit evangelie het ambt te vervullen en zich aan het gezag van de kerk te onderwerpen indien de voorganger in leer of leven zondigt.
Bouwman & Hoekstra 1928, p. 412-413. Hier verwijst Bouman naar een aantal 16e-eeuwse synodes en de door hen vastgestelde formulieren. In latere versies binnen de gereformeerde traditie zijn inhoudelijk geen wijzigingen aangebracht, vgl. bv. de huidige versie binnen de NGK: ngk.nl/download/2273, laatst geraadpleegd 6 februari 2024.
Gosker heeft deze vragen omschreven als de vraag naar de roeping, de vraag naar de trouw aan de Heilige Schrift, en de vraag naar de tucht.
Gosker 1998, p. 310.
In dit artikel over roeping is vooral de eerste vraag van belang. Deze laat zien dat er een bijzonder religieus accent gelegd wordt met het woord ‘roeping’. De predikant belijdt tegenover God en de gemeente met zijn antwoord op de eerste vraag allereerst dat God zelf degene is die roept tot het ambt. Vervolgens is dat altijd door middel van de gemeente: het proces zoals dat in bovenstaand lang citaat is aangegeven. Patrick Nullens heeft in navolging van Miroslav Volf benoemd dat dit het ecclesiologisch moment in de roeping is: de ordinatie als een handeling van de plaatselijke gemeente.
Nullens/Boersema 2008.
Ten derde, het ecclesiologich moment in de roeping en bevestiging (ordinatie) begrenst de autoriteit en de roeping van de predikant. In ons ambtsrapport hebben we dit punt als volgt omschreven:
‘Kern van de ambtstheologie is dat er gelovigen door God geroepen zijn en door de gemeente als zodanig herkend om leiding te geven aan (en voor te gaan in) allerlei praktijken van kerk-zijn. Enerzijds is er de unieke rol van de predikant-ambtsdrager in Woordbediening en sacrament, anderzijds is er het geheel van het gemeente- en kerk-zijn door alle gelovigen samen. Het samenspel tussen en het doordenken deze verschillende rollen is een belangrijke uitdaging voor de ambtstheologie van vandaag voor NGK.’
Van den Broeke e.a. 2023.
Met de eerste vraag is in de vierde plaats de vrijmoedigheid van de ambtsdrager-predikant aan de orde. Gods roeping omvat ook de volmacht om het evangelie te verkondigen. Deze rol staat principieel nergens ter discussie binnen de NGK, hoewel er altijd concrete situaties zijn waarin deze vrijmoedige verkondiging zal leiden tot weerstand.
Spirituele inbedding, legitimatie, vrijmoedigheid, verantwoording, kortom, zijn vier zaken die voor onze laat-moderne anti-autoritaire netwerkcultuur waarvan zeker de NGK met verve deel uitmaken, erg belangrijk zijn. De juiste definitie ervan, hun onderlinge afhankelijkheid, en de spirituele onderbouwing en praktijk ervan zijn blijvend van belang voor het kerk-zijn.

Knelpunten in de praktijk

Tegelijk ligt er een aantal praktische knelpunten rond het predikantsambt, waarbij het hierboven beschreven concept roeping verhelderend kan werken. Van de in het rapport genoemde knelpunten haal ik er hier twee voor het voetlicht. Allereerst: de kerken zijn steeds flexibeler, en moeten dat ook zijn. Ze krimpen, fuseren, werken over denominationele kerkgrenzen samen, proberen nieuwe initiatieven uit, etc. Voorgangers moeten zich in hun takenpakket hierop aanpassen, in nauw overleg met hun kerkenraad. Flexibilisering, pragmatiek en variatie op uitvoeringsniveau zijn daarbij onvermijdelijk. Deeltijd werken, taakstelling, één of meerdere gemeentes tegelijk, en een groot beroep op de mobiliteit van predikanten, zijn hiervan voorbeelden. Deze flexibiliteit is een aantal jaar geleden beschreven in een rapport vanuit de TU Kampen vanuit het perspectief van de predikant.
H. Wijma & M. Wijma 2019.
Predikanten hebben toenemend behoefte aan flexibiliteit en mobiliteit, en staan daar ook voor open. Dat geldt niet alleen voor jongere predikanten – wellicht zelfs juist minder voor hen. Predikanten met jonge kinderen willen soms graag ergens blijven in verband met de school waarop de kinderen zitten. Anderzijds zijn het soms juist zestigplussers die het prettig vinden om (tijdelijk) wat minder te werken, terwijl ook voor starters een deeltijdfunctie om allerlei redenen aantrekkelijk kan zijn. De toegenomen onzekerheid op de huizenmarkt speelt hierbij ook een rol, constateerden wij in ons rapport:
‘In alle fases van het arbeidsleven is voor predikanten het wel of niet hebben van een eigen woning een belangrijk punt. Wie een eigen huis heeft kan soms moeilijk een beroep naar elders aannemen, terwijl een ander juist graag een eigen huis zou willen kopen omdat hij in de regio zal blijven wonen.
Van den Broeke e.a. 2023.
’
Het hierboven beschreven dialogische roepingsconcept stelt predikant, kerkenraad en gemeente in staat deze flexibiliteit onder ogen te zien, te bespreken en evalueren, zowel vanuit praktische als vanuit religieuze overwegingen. Ambt en flexibiliteit sluiten elkaar dan niet uit, maar worden in een dialogisch proces vanuit verschillende invalshoeken en perspectieven met elkaar in gesprek gebracht.
Het tweede belangrijke knelpunt dat we bespraken, geldt de opleidingseis. In de kerken is dit een aangelegen punt. Zowel de beroepsgroep van kerkelijk werkers, als de afgestudeerden aan HBO-opleidingen theologie, als gemeenteleden, als de WO-opgeleide predikanten hebben hierover veelal hun eigen opinie.
Het onderscheid HBO – WO gebruiken we in het dagelijks taalgebruik om onderscheid te maken, maar in de onderwijskundige praktijk onderscheiden we het niveau bachelor (BA) en master (MA). De meeste HBO-opleidingen leiden op tot BA, de meeste WO-opleidingen kennen zowel een BA- als een MA-opleiding.
Desgevraagd bleek ruim 44% van de respondenten uit de enquête de functie van HBO-theoloog een goed idee te vinden. De enquête laat zien dat de respondenten vrijwel geen onderscheid zien in taken tussen HBO- en WO-theologen. Behalve preken en avondmaalsbediening en tuchtuitoefening, en in mindere mate doopsbediening en trouwdiensten, zien de respondenten eigenlijk alle taken ook uitgevoerd worden door gewone leden, dus zonder speciale roeping of ambt. Verschillende antwoorden uit de open vragen hierbij gaven aan dat een lokale mix tussen WO- en HBO-predikant wenselijk is, gericht elk op diverse speciaal aan haar of hem toebedeelde taken.
Binnen de NGK kunnen beroepbaar gesteld worden voor het ambt van predikant: MA-afgestudeerden met de aantekening Praktische Vorming (zowel afgestudeerd aan de kerkelijke theologische opleiding, i.c. de Theologische Universiteit Utrecht, als aan een andere theologische opleiding met een vergelijkbaar diploma); diegenen die aan de TUU een certificaat gekregen hebben dat hoort bij de verkorte opleiding voor gemeenteleden met bijzondere gaven (‘kerkelijke route’); en wie via een bepaalde route als predikant overkomt uit een ander kerkverband.
Landelijke Regeling, art. B4 ‘Beroepbaarstelling’ (via ngk.nl).
Met name de hier als derde genoemde optie is interessant. Het curriculum dat voor de aantekening Praktische Vorming aan de TUU is ingericht omvat in alle gevallen ook een ontwikkelassessment aan het begin van de opleiding. De huidige regelingen binnen de NGK geven dus ruim baan aan niet-MA en zelfs niet-theologisch opgeleide gemeenteleden om bij gebleken (persoonlijke) geschiktheid toch tot beroepbaarstelling te komen.
In lokale gemeenten wordt nogal eens de afweging gemaakt of de gemeente in geval van krimpende financiële middelen niet (deels) predikantstaken ook door een goedkopere, en qua aanstelling doorgaans getermineerde, kerkelijk werker kan laten vervullen. Dat maakt arbeidsrechtelijk de aanstelling van doorgaans HBO-theologen in de functie kerkelijk werker onzekerder. De huidige route voor niet-MA-opgeleide theologen om predikantstaken uit te voeren als predikant, via de verkorte opleiding aan de TUU (‘kerkelijke route’), biedt in dat opzicht zowel financieel als arbeidsrechtelijk voordelen voor deze doelgroep.
In ons rapport geven we bovendien aan dat er nog een andere reden is de huidige NGK-route voor predikanten te blijven bewandelen. Daarbij hebben wij vooral gekeken naar het verschil in eindkwalificaties die door de accreditatie-instituties in Nederland zijn opgesteld voor HBO- en WO-opleidingen.
Vgl. hiervoor: nlqf.nl/daarom-nlqf/nlqf-niveaus, laatst geraadpleegd 13 februari 2024.
Het gaat hierbij om het verschil tussen enerzijds NLQF 6 (bachelor) en anderzijds NLQF 7 en 8 (master en doctoraat). Dit NLQF-raamwerk stelt dat een HBO-er moet beschikken over de competentie om kennis en vaardigheden toe te passen, en binnen het domein (hier dus: kerk en theologie) te komen tot goede afweging en werkbare oplossingen. Van een WO-opgeleide wordt verwacht dat deze dit ook kan, maar tegelijk dit ook in gesprek met andere domeinen kan brengen, conceptueel tot nieuwe inzichten komt, en kennis en inzicht kan toepassen binnen een nieuwe of onbekende context. Nu de huidige sociaal-culturele context van kerk-zijn in Nederland zich bevindt in een fase van transitie, verandering en heroriëntatie, zijn de vereisten voor wie leidinggeeft aan (lokale) kerken en deels ook aan (onderdelen van) het kerkverband, nadrukkelijk te koppelen aan het WO-niveau. De kerken hebben professionals nodig die geleerd hebben zich in de complexe context nieuwe kennis eigen te maken, zich te verantwoorden, en met behulp van kennis en inzicht uit verschillende disciplines tot nieuwe handelingsmogelijkheden te komen. Daarbij moeten ze ook nog eens intensief en sensitief samenwerken met en afstemmen op kerkenraad en gemeente. In de huidige route van beroepbaarstelling binnen de NGK is de route via de TUU nadrukkelijk opgenomen. Ook de verkorte opleiding voor gemeenteleden met bijzondere gaven, heeft zonder formeel diploma in grote mate dit WO-niveau.
Het mag helder zijn dat daarmee het gesprek op een ander niveau gevoerd wordt dan: je hebt toch geen universiteit nodig om wijn in te schenken of water te sprenkelen? Toch geeft deze vraag in alle botheid wel aanleiding nog nauwkeuriger te spreken over ambt. Want de belangrijkste dimensie van ambt ligt in de liturgische inbedding. Ambt en liturgie horen bij elkaar. Gods volk wordt niet geleid van achter het bureau van de predikant-manager. Ook niet van achter de vergadertafel in de kerkenraadskamer. Gods volk wordt zelfs niet geleid via gemeenteavonden. De kern van wat mensen tot kerk maakt, ligt in de gezamenlijk gevierde eredienst waarin de bediening van Woord en sacrament centrale praktijken zijn. Daar actualiseert de kerk zichzelf. Wie wanneer en samen met wie deze heilsmiddelen mag gebruiken, vergt meer dan alleen huishoudelijke competenties. Als je door de doop in Christus’ lichaam wordt ingelijfd, en in brood en wijn deel krijgt aan Christus zelf; als we de sacramenten dus als sacrament serieus nemen, vergt dat een positie en verantwoordelijkheid die intrinsiek aan het geestelijk leidinggeven aan de gemeente verbonden is. Wie de sacramenten bedient, is ook degene die de verantwoording draagt voor de gemeente in relatie met God.
Een belangrijk onderdeel van de WO-opleiding tot predikant in de Master Theologie Predikant aan de TUU, is de kennis en het inzicht in de grondtalen waarin de boeken van de Bijbel ons schriftelijk zijn overgeleverd: Hebreeuws, Grieks (en Aramees). Hier leren studenten vaardigheden en inzichten rond vertaling, contextualiteit, hermeneutiek en culturele diversiteit. Ook dat zijn nadrukkelijk competenties die in het werken als predikant noodzakelijk zijn. De ‘kerkelijke route’ biedt ook niet-WO-studenten hiervoor belangrijke vaardigheden.

Samenvatting: predikant in een geseculariseerd Nederland

Het rapport over ambt binnen de NGK van onze werkgroep is nadrukkelijk bedoeld om dit ambt met het oog op de hedendaagse lokale kerken te zien, die op hun beurt in hun eigen (boven)lokale context functioneren. Kerkgangers nemen op allerlei manieren deel aan deze cultuur, in hun werk, scholing, maatschappelijke leven en op talloze andere manieren. Een eenvoudige scheiding tussen die kerk en cultuur, kerk en maatschappij is niet te maken. Vanuit religieus oogpunt betekent dit dat kerkleden moeten worden gevormd vanuit hun religieuze praktijken en overtuigingen, om in verbinding met de kerk in de samenleving te staan en andersom: in verbinding met de samenleving in de kerk te staan.
Het kerkrechtelijke punt dat hier speelt is de verhouding tussen enerzijds het religieuze ‘geroepen zijn tot het ambt’, hierboven als dialogisch proces van discernment uiteengelegd, en anderzijds de dagdagelijkse arbeidsrelatie met een kerkenraad en gemeente. Zijn beide verenigbaar als het gaat om bijvoorbeeld flexibiliteit in standplaats en duur van aanstelling? De conclusie kan zijn dat juist het sterk als dialogisch proces van discernment opgevatte roepingsbegrip zoals dat vanouds in de Nederlandse gereformeerde tradities van kerkenordeningen is vastgelegd, behulpzaam is om die verenigbaarheid concreet in de praktijk vorm te geven.
Dat levert bovendien in het kader van de huidige sociale en maatschappelijke context eveneens voordelen op. Predikanten zijn geroepen met het oog op deze gemeenteleden het Woord van God te verkondigen en de sacramenten van doop en avondmaal te bedienen (KO NGK art. B3). Het dialogische proces dat in deze roeping is geïmpliceerd, blijkt relevant voor de invulling ervan in de huidige samenleving. Roeping impliceert dat zowel aansluiting bij als kritische afstand tot de cultuur expliciet gemaakt moeten worden: waar ligt die spanning, wat staat er voor kerk-zijn en voor gemeenteleden theologisch dan op het spel? Bij ambt gaat het om legitimiteit in een antiautoritaire netwerksamenleving. Het gaat om vrijmoedigheid terwijl in en buiten de kerk door secularisatie en ontkerkelijking de sprakeloosheid rond christelijke zingeving overheerst. Veel kerkleden voelen op de een of andere manier afstand tot hun eigen bronnen, maar evenzeer tot de hen omringende cultuur. Oude taal komt niet vanzelfsprekend aan, Bijbelwoorden dienen opnieuw doordacht te worden. De beleving en belichaming van het gemeentezijn in verbondenheid met Jezus Christus vergt ook steeds opnieuw doordenking van de vormgeving en betekenis van de sacramenten van doop en avondmaal.
Voor wie als predikant de roeping heeft hierin voor te gaan en te dienen, is een rijk gevulde opleiding vooraf noodzakelijk. Minstens zo belangrijk echter is constante en consequente nascholing en reflectie op de praktijk van het werk en het kerk-zijn. De institutionele kant van het kerk-zijn, zoals belichaamd in onder meer kerkenraden en generale synodes, met alle regelingen en besprekingen van dien, is een belangrijk middel voor predikanten om de kaders van deze roeping te blijven doordenken en faciliteren.

Bibliografie

Aldous 2022
B. Aldous, The God Who Walks Slowly: Reflections on Mission with Kosuke Koyama, Londen: SCM 2022.
Astley & Francis 2013
J. Astley & L.J. Francis, Exploring ordinary theology: everyday Christian believing and the church, Surrey: Ashgate 2013.
Bouwman & Hoekstra 1928
H. Bouwman & T. Hoekstra, Gereformeerd kerkrecht: het recht der kerken in de practijk, Kampen: Kok 1928.
Cooke & Nel 2010
F.T. Cooke & M. Nel, ‘The selection of candidates for theological training: necessity and application’, HTS Theological Studies (66) 2010, afl. 2, p. 1-5.
De Boer & Lim 2022
E.A. de Boer & M. Lim, ‘De klassiek gereformeerde Liturgie 1.0. Uitbreiding tot en verspreiding van het zevental liturgische formulieren door de nationale synode te ’s-Gravenhage 1586’, Yearbook for Ritual and Liturgical Studies 2022, afl. 38, p. 73-90.
De Roest 2003
H. de Roest, ‘Crisiscommunicatie en vernieuwing’, in: G. Immink & H. de Roest (red.), Praktische theologie in meervoud. Identiteit en vernieuwing, Zoetermeer: Meinema 2003, p. 158-176.
Dekker 2013
G. Dekker, De doorgaande revolutie: de ontwikkeling van de Gereformeerde Kerken in perspectief (AD Chartas-reeks; 23), Barneveld: De Vuurbaak 2013.
Gosker 1998
M. Gosker, ‘Bevestiging van ambtsdragers’, in: P. Oskamp & N. Schuman (red.), De weg van de liturgie: tradities, achtergronden, praktijk, Zoetermeer: Meinema 1998, p. 303-315.
Kuiper & Bouwman 1994
R. Kuiper & W. Bouwman, Vuur en vlam / Dl. I, Aspecten van het vrijgemaakt-gereformeerde leven, 1944-1969, Amsterdam: Buijten & Schipperheijn 1994.
Kuiper & Bouwman 1998
R. Kuiper & W. Bouwman, Vuur en vlam / Dl. II, De organisatie van het vrijgemaakt-gereformeerde leven 1944-1994, Amsterdam: Buijten & Schipperheijn 1998.
Kuiper & Bouwman 2004
R. Kuiper & W. Bouwman, Vuur en vlam / Dl. III, Kinderen van de Vrijmaking, Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief 2004.
Lim 2023
M. Lim, Dutch Reformed Ordination and Installation: The Dutch Reformed Rorms for the Ordination and Installation of Ministers of the Word and for the Ordination of Elders and Deacons in the Context of the Sixteenth Century, Netherlands: s.n. 2023.
Nullens 2008
P. Nullens, ‘Het drievoudig ambt van Christus en geestelijk leiderschap in de vrije kerken’, in: P. Nullens & P. Boersema, Gezag in beweging. Kerkelijk leiderschap tussen tekst en context, Heerenveen: Protestantse Pers 2008.
Root 2022
A. Root, Churches and the Crisis of Decline. A Hopeful, Practical Ecclesiology for a Secular Age, Grand Rapids: Baker Academic 2022.
Rosa 2013
H. Rosa, Social acceleration: a new theory of modernity, New York: Columbia University Press 2013 (vertaald door J. Trejo-Mathys).
Rosa & Wagner 2020
H. Rosa & J. Wagner, The Uncontrollability of the World, Cambridge: Polity Press 2020.
Schaeffer 2019
H. Schaeffer, Kerk om te vieren. Praktisch-theologische reflecties op kerkzijn, Kampen: Summum Academic 2019.
Smith 2019
C.C. Smith, How the Body of Christ Talks: Recovering the Practice of Conversation in the Church, Grand Rapids: Brazos Press 2019.
Smith & Pattison 2014
C.C. Smith & J. Pattison, Slow Church: Cultivating Community in the Patient Way of Jesus, Downers Grove: InterVarsity Press 2014.
Streib e.a. 2008
H. Streib e.a., Lived religion: conceptual, empirical and practical-theological approaches: essays in honor of Hans-Günter Heimbrock, Leiden: Brill 2008.
Swinton & Mowat 2016
J. Swinton & H. Mowat, Practical theology and qualitative research, Londen: SCM Press 2016.
Van den Broeke & Van Der Borght 2020
L. van den Broeke & E. Van der Borght, Religieus leiderschap in post-christelijk Nederland, Utrecht: KokBoekencentrum 2020.
Van den Broeke e.a. 2023
L. van den Broeke e.a., Predikanten: geroepen om te dienen. Rapport werkgroep Ambt voor de GS 2023-2024 van de NGK’, 2023.
Van Holten 2009
J. van Holten, Rol en roeping. Een praktisch-theologisch onderzoek naar de rolopvatting van aanstaande, beginnende en oudere predikanten gerelateerd aan hun roepingsbegrip, Zoetermeer: Boekencentrum 2009.
Van Langevelde 2015
A.P. van Langevelde, In het klimaat van het absolute: C. Veenhof (1902-1983) leven en werk, Barneveld: De Vuurbaak 2015.
Werkgroep Ambt PKN 2020
Werkgroep Ambt PKN, Geroepen en gezonden: Ambt en diversiteit in de Protestantse Kerk in Nederland, 21 december 2020.
Wijma & Wijma 2019
H. Wijma & M. Wijma, Rapport Onderzoek naar mobiliteit beïnvloedende factoren bij predikanten en overwegingen van vacante gemeenten, 2019.
Wisse e.a. 2023
M. Wisse e.a., Geroepen door Christus: een theologie van de ambten, Utrecht: KokBoekencentrum 2023.

* Dr. J.H.F. Schaeffer is hoogleraar praktische theologie aan de Theologische Universiteit Utrecht en directeur van het Centre for Church and Mission in the West aldaar.

Indien u een los artikel wilt bestellen, stuur een e-mail naar info@uitgeverijparis.nl