Gert Haverkate
Henry Otgaar, Marko Jelicic, Harald Merckelbach
Het kind als getuige: enkele misvattingen
Kinderen zijn regelmatig getuige of slachtoffer van ernstige delicten en raken op die manier nogal eens verzeild in de contreien van het strafrecht. Met name in zedenzaken zijn zij vrij vaak de enige getuigen. Technisch bewijs, zoals DNA van de dader, ontbreekt vaak (Brainerd, Reyna & Ceci 2008). In zulke gevallen is het van het uiterste belang dat kinderen op een goede manier worden verhoord over hetgeen is voorgevallen.
De dagen dat jeugdige getuigen per definitie als onbetrouwbaar werden weggezet, liggen ver achter ons. Tegenwoordig kennen strafrechtjuristen in beginsel gewicht toe aan de verklaringen van jeugdige slachtoffers en getuigen. Daar is niets mis mee zolang zij maar globaal op de hoogte zijn van wat het geheugen van kinderen wél en wat het niet vermag. De mogelijkheid om zich daarover te (laten) informeren bestaat want er is inmiddels een stevig corpus aan relevante vakliteratuur (zie voor voorbeelden: Brainerd & Reyna 2005; Ceci & Bruck 1995). Evenzogoed duiken pertinent onjuiste opvattingen over het geheugen van jeugdige getuigen nog steeds op in de Nederlandse rechtszalen. In dit artikel geven we daarvan twee voorbeelden. We laten zien dat zulke misvattingen niet spontaan ontspruiten aan het juridische brein, maar in roulatie worden gebracht door – jawel – deskundigen. We beginnen echter met een korte geschiedenis, waar een vergelijkbare thematiek – dolende deskundigen – als een rode draad doorheen loopt.
Om toegang te krijgen tot het gehele artikel heeft u een abonnement nodig. Meer informatie over de abonnementsvormen en prijzen kunt u hier vinden.
Abonneren op dit tijdschrift