Uitgeverij Paris × Close
Expertise en Recht (EeR)
2018 / 2 (April) 1
 
  • Reageren online pdf
 
  • Ko Hummelen

    OPEN ACCESS
    RedactioneelGedragsdeskundig rapporteren op verzoek van de verdediging online pdf
 
  • Marc Janssen

    Het deskundigenbewijs in het rapport ‘Modernisering burgerlijk bewijsrecht’ online pdf
 
  • Jennifer van den Broek

    Een vergelijkend onderzoek tussen methoden voor gezichtsvergelijking in de publieke sector online pdf
 
  • Jaap de Groot

    Uit de praktijkVrijspraak voor vier plofkraken online pdf
 
  • Jan Joling

    Annotatie dr. J. Joling RV bij (tussen)arrest van Hof Den Haag 8 augustus 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2282 online pdf
 
  • Jurisprudentie civiel recht online pdf
 
  • Jurisprudentie strafrecht online pdf

Redactioneel

Gedragsdeskundig rapporteren op verzoek van de verdediging

Toon als PDF
Ko Hummelen*


Recent organiseerde het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) een studiemiddag over het thema ‘Rapporteren voor de verdediging door gedragsdeskundigen’. Aanleiding waren signalen vanuit de advocatuur dat gedragsdeskundigen alleen in opdracht van de officier van justitie of rechter-commissaris willen rapporteren. Een van de redenen voor (sommige) rapporteurs om niet in opdracht van de verdediging te willen optreden, is dat ze hierdoor als ‘partijdeskundige’ een slechte naam zouden krijgen. Dit is een merkwaardige opvatting aangezien de gedragscode van het NRGD aangeeft dat een deskundige verplicht is om onafhankelijk en onpartijdig te handelen. Op grond hiervan kan nooit van een ‘partijdeskundige’ gesproken worden. Het moet niet uitmaken of een rapport wordt uitgebracht voor de verdediging of een andere ‘partij’ zoals de officier van justitie.Hierbij dient wel te worden vermeld dat uit onderzoek blijkt dat een deskundige kan worden beïnvloed in zijn beoordelingsvermogen door de relatie met de opdrachtgever. Men spreekt in dit verband van affiliatie-bias. Het kan hierbij gaan om het zich (al dan niet onbewust) identificeren met de opvattingen van de opdrachtgever inzake de casus. Dit risico ontstaat vooral wanneer vooraf aan het onderzoek er (direct) contact is geweest met de opdrachtgever. Een andere factor kan bestaan uit het in de gunst willen komen van de opdrachtgever teneinde meer (interessante) opdrachten te verwerven. Gedragsdeskundigen dienen zich bewust te zijn van deze mogelijk op hen inwerkende krachten. Zie: H. Merckelbach, ‘Deskundigen in het traject naar herziening’, NJB 2016/1232.

 

Het probleem om gedragsdeskundigen bereid te vinden onderzoek te verrichten in opdracht van de verdediging speelt al langer. In 2013 werd dit probleem aangekaart in het Advocatenblad.M. Maathuis, ‘Drempel tot deskundige hulp’, Advocatenblad 2013, afl. 7, p. 11-13. Op dat moment had het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) het standpunt dat het alleen voor de verdediging bemiddelde bij het vinden van een rapporteur, op voorwaarde dat de advocaat vooraf garandeerde het rapport ter zitting in te brengen. Hierdoor werd de advocaat de mogelijkheid ontnomen om een voor zijn cliënt ‘negatief’ rapport niet in te brengen. Vaste medewerkers van het NIFP mochten in het geheel niet in opdracht van de verdediging rapporten uitbrengen.

In reactie op de kritiek laat het NIFP in 2014 deze voorwaarde en instructie voor de medewerkers vallen. Sinds kort wijst het NIFP actief rapporteurs op de mogelijkheid om voor de advocatuur te rapporteren en zich als geïnteresseerde hiervoor op te geven.NIFP-nieuwsbrief rapporteurs, 22 januari 2018. Het NIFP zoekt bij een aangemelde zaak een qua deskundigheid en ervaring geschikte rapporteur en verzorgt tevens de door het NRGD verplicht gestelde collegiale feedback.

 

Zijn nu alle problemen voor de advocatuur voor het vinden van een rapporteur opgelost? Tijdens de bovengenoemde studiemiddag bleek dat het overgrote deel van de gedragsdeskundigen er geen probleem mee heeft om op verzoek van een advocaat te rapporteren mits de opdracht daartoe via de officier van justitie of de rechter-commissaris wordt verstrekt. In die situatie is de rapporteur ervan verzekerd dat zijn rapport op de zitting wordt ingebracht. Daar zit ’m nu de kneep. Deze gedragsdeskundigen willen niet dat een voor de verdachte ‘negatief’ rapport, wordt onthouden aan de rechtbank. Het kan hierbij gaan om aspecten zoals een hoog recidiverisico en het advies voor het opleggen van een tbs-maatregel. Wanneer de advocaat een voor zijn cliënt negatief rapport niet inbrengt, blijft de deskundige zitten met de kwestie dat hij voor de maatschappelijke veiligheid inzake de betrokkene relevante kennis heeft die hij voor zich moet houden. Er zijn gedragsdeskundigen die hier minder moeite mee hebben. Zij geven aan dat het bij rapporteren voor de advocatuur meestal gaat om een tegenonderzoek waarbij er eerder een rapport is uitgebracht dat in de ogen van de verdediging niet gunstig is voor de verdachte. De rechtbank heeft dan al kennisgenomen van een dergelijk rapport. Een eventueel voor de verdachte positieve contra-expertise kan dan door de rechtbank worden vergeleken met het in eerste instantie uitgebrachte rapport. Wanneer de contra-expertise opnieuw negatief uitpakt voor de verdachte zal de advocaat dit mogelijk niet inbrengen. De rechtbank zal dan niet weten dat er een tweede rapport is uitgebracht maar heeft wel de beschikking over het eerdere rapport.

 

De principiële vraag blijft echter of van een gedragsdeskundige verlangd mag worden onderzoek te doen in opdracht van de verdediging, waarbij mogelijk eventuele negatieve bevindingen aangaande de maatschappelijke veiligheid inzake de verdachte niet kenbaar worden. Het lijkt mij dat dit van gedragsdeskundigen gevraagd mag worden. De reden hiervoor is dat in ons rechtssysteem de verantwoordelijkheid voor het aspect van de maatschappelijkheid veiligheid betreffende verdachten bij de rechter ligt en niet bij de gedragsdeskundige.In lijn hiermee hanteert het Nederlands Forensisch Instituut de regeling dat de verdediging een onderzoeksvraag kan indienen waarbij het onderzoeksrapport alleen aan de advocaat wordt verstrekt.  Zie: www.forensischinstituut.nl/actueel/nieuws/2012/05/31/nieuwe-ministeriele-regeling. De rechter dient na te gaan of er een indicatie bestaat voor een gedragsdeskundig onderzoek en tevens of dit adequaat is uitgevoerd. Ook de vraag of er een indicatie is voor een aanvullend rapport dient door de rechter te worden beantwoord. Dit houdt onder meer in dat wanneer er in opdracht van de officier van justitie een rapport wordt uitgebracht de rechter rekening dient te houden met de mogelijkheid dat het rapport een te ‘gunstig’ beeld van de verdachte zou kunnen geven.Uiteraard dient de rechter zich ook de vraag te stellen of een uitgebracht rapport niet een te ‘negatief’ beeld geeft van de verdachte. Ook dan kan de rechter opdracht geven voor een aanvullend onderzoek. Het maakt dan niet uit dat de advocaat een bij een eventueel tegenonderzoek opgemaakt ‘negatief’ rapport niet inbrengt.

 

Het verrichten van een gedragsdeskundig onderzoek in opdracht van de verdediging kan het voordeel hebben dat een verdachte, die eerder onderzoek afwees, mogelijk dan wél wil meewerken vanuit de gedachte dat zijn advocaat de rapporteur heeft ‘goedgekeurd’. Hierbij kan het van belang zijn dat de advocaat ook zelf de gedragsdeskundige selecteert voor het onderzoek en de matching niet altijd overlaat aan het NIFP. Een verdachte kan het NIFP beschouwen als verlengstuk van ‘Justitie’ doordat het onderdeel is van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Het door de verdediging laten selecteren van de gedragsdeskundige zou mogelijk ook kunnen bijdragen om het aantal weigeraars van een klinische observatie bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te verkleinen. De gedragsdeskundigen worden in het PBC nu geselecteerd binnen een multidisciplinair overleg van gedragsdeskundigen, milieuonderzoekers en juristen. Deze werkwijze laat echter onverlet dat een, of zelfs beide, gedragsdeskundige(n) kan (kunnen) worden benoemd op grond van een door de verdediging gedaan voorstel. De verdachte mag bij benoeming door de rechter-commissaris een bepaalde deskundige opgeven waarbij aan de keuze hiervan niet makkelijk voorbijgegaan kan worden.C.M. van Esch, Gedragsdeskundigen in strafzaken, Assen: Van Gorcum 2012. De op verzoek van de verdediging benoemde deskundige dient zich wel te voegen naar het door de PBC-directie ingerichte onderzoeksproces. Werd voorheen de directeur van het PBC door de opdrachtgevers benoemd als deskundige, thans is dit niet meer het geval en worden de gedragsdeskundigen individueel benoemd.J. van Mulbregt, ‘Het collegiaal overleg bij de gedragskundige rapportage pro Justitia’, Expertise en Recht 2015, afl. 6, p. 225-230. Dit maakt dat benoeming op voordracht van de verdediging geen beletsel vormt.

De verdediging kan de rechter-commissaris ook verzoeken om een gedragsdeskundige te benoemen die toeziet of het onderzoek zodanig verloopt dat de resultaten betrouwbaar zijn; dit geldt ook voor een klinische observatie.C.M. van Esch, ibid. Een dergelijk controlerende gedragsdeskundige verricht niet zelf actief onderzoek maar kan wel aanwijzingen geven (bijv. om een specifiek onderzoek in te stellen) en opmerkingen maken. Deze gedragsdeskundige kan in het geval van een PBC-onderzoek aanwezig zijn bij het multidisciplinaire overleg bij de afsluiting van het onderzoek. In dit overleg worden de resultaten van alle onderzoeken en de observaties afgewogen en geïnterpreteerd. Dit overleg vormt de kern van het onderzoeksproces. Hieraan nemen naast de benoemde gedragsdeskundigen, ook anderen deel zoals verpleegkundigen, een jurist en een procesbegeleider. Deze laatste heeft de observandus niet zelf gesproken en zijn functie is het faciliteren van tegenspraak. De beantwoording van de door de opdrachtgever gestelde vragen door de benoemde gedragsdeskundigen stoelt in belangrijke mate op de uitwisseling van observaties en hypothesen tijdens dit overleg. Het bijwonen van deze multidisciplinaire bespreking geeft een controlerende gedragsdeskundige inzicht op grond van welke gegevens en overwegingen de conclusies en adviezen zijn geformuleerd. Dit inzicht kan waardevol zijn bij het tot stand brengen van tegenspraak tijdens de rechtszitting. Mogelijk kan ook het toezicht van de controlerende gedragsdeskundige op het onderzoek de kans doen toenemen dat de verdachte wil meewerken aan het onderzoek.

 


* Prof. dr. J.W. Hummelen is lid van het College gerechtelijk deskundigen van het NRGD. Dit redactioneel is geschreven op persoonlijke titel.

Indien u een los artikel wilt bestellen, stuur een e-mail naar info@uitgeverijparis.nl