Uitgeverij Paris × Close
NTKR, Tijdschrift voor Recht en Religie
2016 / 2 (December) 1
Dossier Bekeringsverhalen
  • I. Schuurman

    OPEN ACCESS
    Bekering als relevant element in een asielverzoek online pdf
  • Prof. dr. J. van Saane

    OPEN ACCESS
    Bent u echt bekeerd? Het toetsen van de betrouwbaarheid van bekeringen van asielzoekers online pdf
  • Prof. dr. H.C. Stoffels

    OPEN ACCESS
    Reactie op prof. dr. Joke van Saane, ‘Bent u echt bekeerd? Het toetsen van de betrouwbaarheid van bekeringen van asielzoekers’ online pdf
  • Prof. mr. H. Battjes

    OPEN ACCESS
    Wanneer is een bekering geloofwaardig? online pdf
Dossier 'Bij de gratie Gods'
  • Prof. dr. R. Ganzevoort

    OPEN ACCESS
    Afschaffen ‘bij de gratie Gods’ overbodig online pdf
  • Prof. dr. J.W. Sap

    OPEN ACCESS
    Dank aan God voor de vrijheid online pdf
Artikel
  • Dr. mr. K.W. de Jong

    OPEN ACCESS
    Zo mogelijk met eenparige stemmen online pdf

Wanneer is een bekering geloofwaardig?

Het juridische kader voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van bekeringen in het Nederlandse asielrecht
Toon als PDF
Prof. mr. H. Battjes*


Wanneer is sprake van bekering, en wie kan het beste beoordelen of een bekering geloofwaardig is? In deze bijdrage bespreek ik het juridische kader voor de beoordeling van asielaanvragen die stoelen op een gestelde bekering.Deze bijdrage is een bewerking van een voordracht gehouden op het Symposium Religie en Recht op 15 januari 2016 aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Eerst schets ik het algemene kader voor de beoordeling van geloofwaardigheid, vervolgens ga ik in op bijzonderheden ten aanzien van bekeringszaken en ten slotte meer specifiek op de omgang in de rechtspraak met oordelen van derden over de geloofwaardigheid van de bekering.

1.Beoordeling asielverzoeken

Asiel wordt verleend aan iemand die ofwel vluchteling is, ofwel een reëel risico op onmenselijke behandeling loopt.Zie art. 29 Vreemdelingenwet (Vw) en art. 2(d) en (f) Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking), Pb (2011) L 337/9. Vluchteling is iemand die gegronde vrees heeft voor vervolging (niet te begrijpen als strafvervolging, maar als moord, marteling en dergelijke) wegens (onder meer) godsdienstige overtuiging in zijn land van herkomst.Zie art. 1A lid 2 Vluchtelingenverdrag, Trb. 1951, 131. Beide definities zien op de toekomst: het gaat om de vraag of betrokkene in de toekomst, na eventuele uitzetting zal blootstaan aan vervolging dan wel onmenselijke behandeling. Wie zich bij een asielverzoek beroept op een bekering, stelt dus vanwege het nieuwe geloof, het afvallen van het oude geloof of beide een aanzienlijke kans te lopen op ernstige mensenrechtenschendingen.

 

Voor alle asielverzoeken (dus ook niet-bekeringszaken) geldt dat de beoordeling in twee fasen plaatsvindt.Zie Vreemdelingencirculaire C5/4 en Werkinstructie 2014/10, ind.nl. Eerst beoordeelt de IND namens de staatssecretaris de geloofwaardigheid en vervolgens de zwaarwegendheid, dat wil zeggen of datgene wat geloofwaardig is bevonden ook reden is aan te nemen dat er vervolging of onmenselijke behandeling zal plaatsvinden na terugkeer. De beoordeling van de geloofwaardigheid betreft altijd de identiteit, nationaliteit en etniciteit van de vreemdeling, en in voorkomend geval ook de religieuze overtuiging en door de asielzoeker gestelde relevante gebeurtenissen in het land van herkomst. Of een en ander geloofwaardig is, beoordeelt de IND aan de hand van documenten die de vreemdeling heeft overgelegd (bijvoorbeeld een paspoort, een religieuze fatwa),ABRvS 4 augustus 2015, JV 2015/287. de verklaringen van de asielzoeker (ook wel asielrelaas genoemd) en of wat de vreemdeling gesteld heeft past in wat bekend is over het land van herkomst, bijvoorbeeld uit informatie van de Hoge Commissaris voor vluchtelingen (UNHCR), Amnesty International, het US State Department en vooral de ambtsberichten, opgesteld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De geloofwaardigheidsbeoordeling is ‘integraal’, dat wil zeggen dat alle relevante omstandigheden in onderlinge samenhang worden bezien en gewogen. Zo kan de omstandigheid dat de asielzoeker eerder onder een andere naam een asielverzoek had ingediend of gebruik heeft gemaakt van valse papieren afbreuk doen aan zijn geloofwaardigheid.

2.Beoordeling asielverzoeken bekeerlingen

De hiervoor beschreven wijze van beoordelen wordt ook toegepast op asielverzoeken van personen die stellen bekeerd te zijn: eerst wordt de geloofwaardigheid beoordeeld, en vervolgens of wat geloofwaardig bevonden is voldoende zwaarwegend voor asielverlening. Toch zijn zaken waarin de asielzoeker zich op bekering beroept enigszins anders dan veel andere zaken, en wel om drie redenen.

Ten eerste gaat het veelal om sur place-aanvragen, wat wil zeggen dat de gestelde vrees of het gestelde risico sur place, in Nederland ontstonden, omdat hier de bekering plaatsvond. In veel andere (niet-sur place) zaken kan een asielzoeker zijn of haar vrees voor vervolging onderbouwen met in het verleden ondergane mishandeling of bedreiging. Zulke gebeurtenissen uit het verleden spelen echter geen rol in sur place-bekeringszaken. Dat verandert de wijze waarop de aanvraag onderbouwd wordt, en geeft zulke aanvragen in de ogen van sommigen iets gratuits. Het tweede punt is dat tot 2010 bij sur place-aanvragen gold dat de handelingen in Nederland die grond zijn voor de vrees, een continuering moesten vormen van gedrag in het land van herkomst.Zie voor eerdere rechtspraak en beleid inzake bekeringszaken H. Battjes, ‘Dan past u zich maar aan. Sur place-vluchtelingschap en de accommodatie-eis bij verwesterde vrouwen en bekeerlingen’, in: A. Terlouw & K. Zwaan (red.), Tijd en asiel, Deventer: Kluwer 2011, p. 321-333. Voor bekeringszaken kon dat betekenen dat alleen als de vreemdeling kon aantonen al in het land van herkomst te hebben getwijfeld aan het eerdere geloof, de bekering sur place grond kon zijn voor asielverlening. Omdat de beoordeling van de geloofwaardigheid van bekeringen relatief nieuw is, zijn er minder precedenten om op terug te vallen dan bij veel andere asielzaken. Een derde punt is dat bij geloofwaardigheid van bekeringen innerlijke processen en overtuigingen ter beoordeling staan. Dat komt op zich wel meer voor bij asielaanvragen (bij gestelde vervolging vanwege homoseksualiteit bijvoorbeeld), maar vereist wel een bijzondere wijze van beoordelen.

 

De wijze waarop het relaas over de bekering wordt beoordeeld is niet vastgelegd in beleid, maar uit rechtspraak is duidelijk geworden dat de staatssecretaris van justitie een vaste vragenlijst pleegt te hanteren.ABRvS 24 mei 2013, JV 2013/263. De vragen betreffen vier punten. Ten eerste de motieven voor en het proces van bekering. Hierbij worden waar relevant ook de betekenis en uitvoering van de doop betrokken. Ten tweede moet de asielzoeker inzicht geven in de persoonlijke betekenis van het geloof en de bekering. Ten derde wordt de algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk bevraagd. En ten vierde worden, als de asielzoeker stelt te kerken, feitelijke vragen over de kerkgang gesteld, zoals de vraag waar de kerk staat, op welke tijdstippen diensten plaatsvinden en hoe de dienst verloopt. Hetzelfde gebeurt als de asielzoeker stelt een andere specifieke uiting te praktiseren, zoals evangelisering. Ook volgens de UNHCR dienen deze onderwerpen aan de orde te komen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een sur place-bekering.Guidelines on International Protection: Religion-Based Refugee Claims under Article 1A(2) of the 1951 Convention and/or the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees 28 April 2004, www.refworld.org, par. 34.

 

Hoe verloopt de beoordeling van de geloofwaardigheid aan de hand van deze criteria? Een voorbeeld is de afwijzing van de aanvraag van een analfabete Afghaanse mevrouw.Rb. Den Haag zp Rotterdam 19 augustus 2015, JV 2015/303 m.nt. Reneman. De staatssecretaris vond het ‘bevreemdend’ dat zij niet op een eerder moment tot het christendom was overgegaan, terwijl haar man dat wel had gedaan. De gelijkwaardige positie van de vrouw was als motief ongeloofwaardig, omdat ze geen onderzoek had verricht naar de positie van de vrouw elders of in enig ander geloof. Ten slotte nam de IND onvoldoende verandering in identiteit en beleving waar, en had de vrouw onvoldoende kennis van het geloof, mede omdat ze niet wist of ze bepaalde verhalen uit de Bijbel of van anderen kende. De rechtbank vond deze beoordeling door de IND niet onredelijk.

 

De motivering van de IND in deze zaak (en andere zaken) roept vragen op. Hoeveel kennis van geloof is nodig en gebruikelijk om van bekering te kunnen spreken? Wat voor verandering in identiteit en beleving mag je bij een bekeerling verwachten? Plegen bekeerlingen zich uitgebreid te verdiepen in de voors en tegens van verschillende geloofsovertuigingen (bijvoorbeeld ten aanzien van depositie van de vrouw) alvorens bekeerd te worden? Is het zo vreemd als echtelieden niet min of meer gelijktijdig tot een ander geloof overgaan? Kortom, waarop baseert de IND het geloofwaardigheidsoordeel eigenlijk? Waar ze een verklaring bevreemdend vindt, vergelijkt ze die verklaring impliciet met wat normaal gesproken verwacht mag worden. Welke handelwijze, kennis enzovoorts normaal is en waarom onderbouwt ze echter niet. Mogelijk komt de IND tot een oordeel door het relaas van de ene asielzoeker te vergelijken met andere relazen, waaronder ook die van asielzoekers wier bekering zij wél geloofwaardig achtteVgl. ABRvS 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, r.o. 8. – maar een dergelijke vergelijkende onderbouwing ontbreekt in de uitspraken die ik heb gelezen.

 

Hiermee wil ik niet zeggen dat bij elke afwijzing de motivering niet overtuigt; als een asielzoeker stelt elke zondag naar de kerk te gaan wekt het inderdaad bevreemding als hij of zij niet kan vertellen waar de kerk staat en hoe laat de dienst begint. Dat doet er niet aan af dat objectivering van het geloofwaardigheidsoordeel ten aanzien van de andere onderwerpen waarover de asielzoeker wordt bevraagd (motieven voor en persoonlijke betekenis van het geloof alsmede basale kennis) wenselijk is. Anders blijft het bij de stelling van de asielzoeker tegenover een beperkt onderbouwde opvatting van de IND.

3.Relevantie verklaringen Commissie-Plaisier en Van Saane

Asielzoekers hebben gepoogd zo’n objectivering te verschaffen door het oordeel van derden te overleggen. Het gaat om onder meer verklaringen van individuele theologen op basis van gesprekken met de asielzoeker,Bijv. ABRvS 6 maart 2014, JV 2014/153. de Commissie-Plaisier,Bijv. Rb. Den Haag zp Rotterdam 19 augustus 2015, JV 2015/303 m.nt. Reneman. een commissie van de PKN die op basis van gesprekken met de asielzoeker de geloofwaardigheid van de bekering beoordeelt en dat oordeel op schrift stelt, en om verklaringen van godsdienstpsycholoog Van Saane.Bijv. Rb. Den Haag zp Haarlem 23 april 2014, JV 2014/227. De verklaringen van Van Saane bestaan uit een algemeen gedeelte, waarin zij een algemene, dus niet op een specifieke asielzoeker toegespitste godsdienstpsychologische beschrijving geeft van een bekeringsproces.Ik baseer deze beschrijving op de weergave in jurisprudentie, zoals de uitspraak genoemd in de vorige noot, de presentatie van Van Saane op het in noot 1 genoemde symposium en de weergave in F.-W. Verbaas, ‘De geloofwaardigheid van het geloof’, in: Journaal Vreemdelingenrecht 2016 1/4. Daarbij onderscheidt ze twee type bekeringen: de actieve, waarbij de asielzoeker een actieve zinzoeker is die de eerdere overtuiging niet bevredigend vond en de passieve, waarbij de bekeerling als het ware buiten de eigen wil om een transformatie ondergaat. In wel op asielzoeker toegespitste rapporten beoordeelt ze de geloofwaardigheid aan de hand van de interne en externe consistentie. De interne consistentie betreft de overeenstemming van de verklaringen met de asielzoeker met het verloop van bekeringsprocessen zoals bekend uit godsdienstpsychologisch onderzoek. De externe consistentie betreft de overeenstemming van uitlatingen met jargon en dergelijke van de geloofsgemeenschap waarbij de bekeerling zich heeft aangesloten.

 

De Afdeling oordeelde ten aanzien verklaringen van ‘een kerkelijke instantie of persoon’ dat deze kunnen ‘dienen ter staving van een bekering, maar dat het de verantwoordelijkheid van de betrokken vreemdeling onverlet laat zelf overtuigende verklaringen af te leggen met betrekking tot zijn bekering en het proces dat tot de bekering heeft geleid. Het is vervolgens aan de staatssecretaris om zich aan de hand van de verklaringen van de betrokken vreemdeling en eventuele verklaringen van derden een oordeel te vormen over de geloofwaardigheid van de gestelde bekering’.ABRvS 6 maart 2014, JV 2014/153, ECLI:NL:RVS:2014:890, r.o. 4.3. Tot hetzelfde oordeel kwam de hoogste Duitse asielrechter.Bundesverwaltungsgericht 25 augustus 2015, BVerwG 1 B 40.15

(ECLI:DE:BVerwG:2015:250815B1B40.15.0), beschikbaar op www.bverwg.de. Hetzelfde geldt voor verklaringen van een godsdienstpsycholoog.ABRvS 3 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2187. Zoals Verbaas opmerkt, betekent dit in feite dat aan die verklaringen eigenlijk geen gewicht toekomt – de staatsecretaris kan daar over zijn eigen, op de verklaringen van de vreemdeling gebaseerde oordeel over de geloofwaardigheid tegenoverstellen.Verbaas 2016 (zie noot 14), onder ‘De beoordeling van verklaringen van derden in procedures’.

 

Volgens Verbaas komt in elk geval een rapport van Van Saane een bijzondere status toe, namelijk die van deskundigenoordeel.De Afdeling pleegt adviezen van deskundigen die het bestuursorgaan aan zijn besluiten ten grondslag legt als ‘deskundigenadvies’ aan te merken, en adviezen ingebracht door de asielzoeker als ‘deskundigenoordeel’ (vgl. ABRvS 31 juli 2013, JV 2014/390, ECLI:NL:RVS:2013:621). Volgens het algemene bestuursrecht kan een persoon kwalificeren als ‘deskundige’ door zowel opleiding als ervaring.Zie bijv. ABRvS 8 september 2009, JV 2010/286, r.o. 2.2.3 ten aanzien van een taalanalist. Als het advies gebaseerd is op zorgvuldig onderzoek, en niet onvolledig, onvoldoende gemotiveerd of innerlijk tegenstrijdig is, dient uitgegaan te worden van de juistheid ervan, tenzij die wordt weerlegd door contra-expertise, dus als de staatsecretaris er onderzoek van een andere deskundige tegenover kan stellen.Zie ABRvS, 27 september 2005, JV 2005/434 en ABRvS 23 oktober 2003, AB 2003/430. Naar het oordeel van Verbaas kwalificeren de rapporten van Van Saane als deskundigenoordelen, en kan de staatssecretaris er dus niet mee volstaan zijn eigen oordeel over de geloofwaardigheid tegenover het hare te zetten.

 

De jurisprudentie over deze kwestie is nog niet uitgekristalliseerd. Rechtbank Haarlem oordeelde in 2014 dat de afwijzing van de asielaanvraag niet goed gemotiveerd was door de staatssecretaris, omdat het rapport inzichtelijk en concludent was en de deskundigheid van Van Saane niet was bestreden.Rb. Den Haag zp Haarlem 23 april 2014, JV 2014/227, ECLI:NL:RBDHA:2014:6253, r.o. 8.2. Rechtbank Rotterdam daarentegen stelde dat de rapporten van Van Saane niet als ‘deskundigenadvies’ kunnen worden aangemerkt, met als onderbouwing enkel een verwijzing naar bovengenoemde uitspraak van 3 juli 2015.Rb. Den Haag zp Rotterdam 19 augustus 2015, JV 2015/303, ECLI:NL:RBROT:2015:6008, r.o. 7.8-7.9. De Afdeling heeft hier nog geen uitspraak over gedaan, maar onlangs in een bekeringszaak wel aan de advocaat gevraagd om nadere informatie over de onderzoeksmethode van Van Saane – wat gezien kan worden als aanwijzing dat de Afdeling zich binnenkort zal uitlaten over de vraag of en zo ja, in hoeverre Van Saanes adviezen als deskundigenadviezen zijn op te vatten. Ten slotte valt op te merken dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens onlangs uitspraak deed op een klacht van een Afghaan die ter staving van zijn bekering een rapport van Van Saane had overgelegd.EHRM 5 juli 2016 (J.G./Nederland), ECLI:CE:ECHR:2016:0705DEC007060214, JV 2016/281 m.nt. Battjes. Het Hof beperkte zich tot de vaststelling dat zowel IND als rechter de geloofwaardigheid van de bekering hadden onderzocht, en dat het geen reden had tot andere conclusies te komen. Over het gewicht van het rapport van Van Saane liet het zich niet uit.

 

Hoe past de aanmerking van het oordeel van Van Saane over de geloofwaardigheid van de bekering in de rechtspraak over deskundigenoordelen? Een vergelijking met medisch bewijs kan hier licht op werpen. Tot enkele jaren geleden placht de staatssecretaris geen enkel belang te hechten aan littekens en andere gevolgen van gestelde marteling of mishandeling, en wel omdat nooit bewezen kan worden dat de littekens het gevolg zijn van de gestelde gebeurtenissen.Zie o.m. K. Zwaan, ‘Medisch steunbewijs in de asielprocedure de processie van Echternach’, in: Asiel- en Migrantenrecht 2013/10, p.527-533. Daarin is verandering gekomen toen een groot aantal medisch specialisten ter zake een handleiding opstelden voor onderzoek naar de gevolgen van marteling en de verslaglegging van dat onderzoek, het Istanbul Protocol.Zie o.m. H. Battjes, ‘Legal effects of the Istanbul Protocol, in: R. Bruin & M. Reneman (eds.), Care Full. Medico-legal reports and the Istanbul Protocol in asylum procedures, Utrecht: Pharos 2006, p. 16-30. De medisch onderzoeker moet aangeven in welke de mate de littekens overeenkomen met de door betrokkene gestelde oorzaak ervan. Daarvoor wordt een schaal met vijf gradaties gehanteerd, variërend van ‘niet-consistent – het litteken kan niet zijn veroorzaakt door de gestelde verwonding’ tot ‘diagnostisch – het litteken kan niet op andere wijze zijn veroorzaakt dan als beschreven’.Istanbul Protocol. Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, Provisional Training Series OCHR 8/Rev. 1, www.ochr.org, par. 187. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft vervolgens geoordeeld dat een medisch rapport inderdaad kan dienen als bewijs van marteling,EHRM 9 maart 2010 (R.C./Zweden), JV 2010/147 m.nt. Spijkerboer. en de Afdeling is het Hof daarin gevolgd.ABRvS 17 augustus 2011, JV 2011/412. Echter, het medisch bewijs is niet altijd doorslaggevend voor het geloofwaardigheidsoordeel: andere aspecten kunnen de doorslag geven. In het Straatsburgse arrest I/Zweden had de asielzoeker medisch bewijs overgelegd van een specialist die verklaarde dat zijn verklaring over ondergane marteling ‘consistent’ was met de littekens. Toch was het relaas volgens het Hof niet geloofwaardig – I. stelde twaalf jaar als journalist werkzaam te zijn geweest in Tsjetsjenië, maar kon geen enkel artikel aanwijzen dat hij had geschreven.EHRM 5 september 2013, JV 2013/374.

 

Tegen deze achtergrond is de stelling van Rechtbank Rotterdam in bovengenoemde zaak, dat ‘het primaat’ bij de geloofwaardigheidsbeoordeling bij verweerder ligt, wel te begrijpen. Zoals hierboven uiteengezet is die beoordeling integraal, wat wil zeggen dat alle aspecten op elkaar betrokken worden. Dat betreft ook aspecten die geheel buiten het blikveld van Van Saane of andere deskundigen liggen, zoals bijvoorbeeld de gestelde identiteit en herkomst van de vreemdeling. Betekent dat dat de rapporten van Van Saane geen deskundigenoordeel zijn, en dat de staatsecretaris ermee kan volstaan zijn eigen oordeel over de geloofwaardigheid tegenover het hare te stellen? Ik denk dat het mogelijk is recht te doen aan zowel de deskundigheid van Van Saane als aan het primaat van de staatssecretaris ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling. Het is evident dat Van Saane vanwege opleiding en verricht onderzoek als deskundige in godsdienstpsychologie aangemerkt moet worden. Dat betekent dat haar rapporten, indien zorgvuldig tot stand gekomen en inhoudelijk concludent, deskundigenoordelen zijn, zoals Verbaas stelt. Uiteraard is denkbaar dat zij met een betere onderzoeksmethode worden weerlegd, maar daar is dan wel het oordeel van een andere deskundige voor nodig, niet dat van de staatssecretaris. Echter, het deskundigenoordeel is beperkt tot de interne en externe consistentie van het relaas met wat bekend is over het verloop van andere bekeringen en de geloofsgemeenschap waartoe de bekeerde nu stelt te behoren. Als Van Saane stelt dat die consistentie hoog is, is dat bewijs voor de bekering. Als echter de gestelde herkomst van de asielzoeker ongeloofwaardig is en daarmee de gestelde godsdienstige achtergrond, kan dat ook de geloofwaardigheid van het relaas over de bekering aantasten.

4.Ten slotte

De geloofwaardigheid van asielzoekers die stellen te zijn bekeerd wordt beoordeeld aan de hand van een vragenlijst. De onderwerpen op deze lijst komen overeen met wat volgens UNHCR relevant is. Wat bij de geloofwaardigheidsbeoordeling vooral vragen oproept is de onderbouwing door de IND dat de vreemdeling niet geloofwaardig heeft verklaard over motieven voor en betekenis van de bekering en algemene kennis van de geloofspraktijk. De IND pleegt zulke verklaringen al dan niet bevreemdend te vinden, dus afwijkend van wat verwacht mag worden, zonder te onderbouwen waarop die norm berust.

Godsdienstpsycholoog Van Saane beoogt wel een geobjectiveerd oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas te verschaffen, en wel op basis van vergelijking van de verklaringen van de asielzoeker met patronen bij bekeringen zoals die uit godsdienstpsychologie bekend zijn. Vooralsnog komen haar rapporten echter geen bijzondere status toe: de IND mag er het eigen geloofwaardigheidsoordeel tegenoverstellen, en onduidelijk is vooralsnog of ze als deskundige in bestuursrechtelijke zin moet worden aangemerkt. Dat is merkwaardig, omdat Van Saane haar oordeel over interne en externe consistentie baseert op godsdienstpsychologisch onderzoek. Dat het eindoordeel bij de IND dient te liggen lijkt ook juist: deze dient een integrale beoordeling van de geloofwaardigheid te verrichten waarbij ook aspecten moeten worden meegewogen die niet aan de orde komen in de rapporten van Van Saane. Een oplossing is misschien te vinden in een preciezere omschrijving van het oordeel van Van Saane, namelijk over de mate van interne en externe consistentie van het relaas over de bekering en niet over de geloofwaardigheid.

 

Ten slotte nog een opmerking over het belang van het geloofwaardigheidsoordeel. Bij bekeringszaken lijkt daar momenteel alle aandacht naar uit te gaan. Dat kan aan het zicht onttrekken dat er meer speelt. Om te beginnen hoeft niet doorslaggevend te zijn dat betrokkene al dan niet ‘echt’ bekeerd is. Indien autoriteiten of medeburgers in het land van herkomst menen dat hij of zij afvallige is en om die reden onmenselijk handelen, is dat reden het asielverzoek in te willigen.In ABRvS 1 augustus 2014, JV 201/302 en 24 april 2015, JV 2015/165 was bijvoorbeeld de vraag aan de orde of aannemelijk was dat de Iraanse autoriteiten bekend zouden zijn met de Facebook-pagina waarop een Iraanse wier bekering niet geloofwaardig werd geacht christelijke geloofsuitingen had gedaan. Omgekeerd leidt een zeer plausibele bekering niet tot asielverlening, indien de te verwachten behandeling in het land van herkomst niet zodanig is dat van vervolging kan worden gesproken.

 

Dit relativeert niet alleen het belang van de geloofwaardigheid, maar ook de portee van uitspraken van een IND-beslisambtenaar, een godsdienstpsycholoog of een dominee dat iemand ‘echt’ bekeerd en dus ‘echt’ gelovige is of niet. Dergelijke uitspraken kunnen aanmatigend of essentialistisch overkomen, zij dienen begrepen te worden in de context van de asielprocedure. Zonder meer uitgaan van de enkele stelling van de asielzoeker dat hij of zij bekeerd is zou indruisen tegen het Vluchtelingenverdrag en het overige asielrecht, dat bescherming beperkt tot diegenen ten aanzien van wie met een zekere mate van waarschijnlijkheid is te voorzeggen dat ze zullen worden vervolgd of mishandeld. Om dezelfde reden is het standpunt dat een gestelde bekering buiten beschouwing moet blijven omdat er niets met zekerheid over te zeggen valt onhoudbaar. Indien de vreemdeling wordt teruggestuurd en dan vervolgd vanwege een geloofsuiting, of vervolging vrezend het geloof steeds verborgen moet trachten te houden, wordt de bescherming die het asielrecht beoogt te verlenen ten onrechte onthouden. 


* DOI 10.7590/ntkr_2016_009Prof. mr. Hemme Battjes is hoogleraar Europees asielrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Indien u een los artikel wilt bestellen, stuur een e-mail naar info@uitgeverijparis.nl