Uitgeverij Paris × Close
NTKR, Tijdschrift voor Recht en Religie
2016 / 2 (December) 1
Dossier Bekeringsverhalen
  • I. Schuurman

    OPEN ACCESS
    Bekering als relevant element in een asielverzoek online pdf
  • Prof. dr. J. van Saane

    OPEN ACCESS
    Bent u echt bekeerd? Het toetsen van de betrouwbaarheid van bekeringen van asielzoekers online pdf
  • Prof. dr. H.C. Stoffels

    OPEN ACCESS
    Reactie op prof. dr. Joke van Saane, ‘Bent u echt bekeerd? Het toetsen van de betrouwbaarheid van bekeringen van asielzoekers’ online pdf
  • Prof. mr. H. Battjes

    OPEN ACCESS
    Wanneer is een bekering geloofwaardig? online pdf
Dossier 'Bij de gratie Gods'
  • Prof. dr. R. Ganzevoort

    OPEN ACCESS
    Afschaffen ‘bij de gratie Gods’ overbodig online pdf
  • Prof. dr. J.W. Sap

    OPEN ACCESS
    Dank aan God voor de vrijheid online pdf
Artikel
  • Dr. mr. K.W. de Jong

    OPEN ACCESS
    Zo mogelijk met eenparige stemmen online pdf

Zo mogelijk met eenparige stemmen

De oorsprong, betekenis en uitwerking van een besluitvormend principe in de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN)Met dank aan collega G.J. van Klinken voor het kritisch doorlezen van een eerste versie van het artikel.
Toon als PDF
Dr. mr. K.W. de Jong*


‘Hoe ver moet je gaan?’ vroeg de voorzitter van een kerkenraad mij ooit, die tot een besluit probeerde te komen over de vormgeving en frequentie van het Avondmaal. Een kleine minderheid van de kerkenraadsleden bleef ook na langdurige beraadslagingen en aanpassing van de oorspronkelijke plannen grote moeite houden met de verhoging van de frequentie. De kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland (PKO) biedt voor de procedurele kant van deze vraag voor alle kerkelijke lichamen de volgende basisregel in ordinantie (ord.) 4-5-1:

 

‘In alle kerkelijke lichamen worden besluiten steeds na gemeenschappelijk overleg en zo mogelijk met eenparige stemmen genomen. Blijkt eenparigheid niet bereikbaar, dan wordt besloten met meerderheid van de uitgebrachte stemmen, waarbij blanco stemmen niet meetellen.’Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland inclusief de ordinanties, overgangsbepalingen en generale regelingen, Zoetermeer: Boekencentrum 2013 (= PKO), ord. 4-5-1. Voor de definitie van kerkelijk lichaam, zie ord. 4-4-1.

 

De vraag die leidend is voor dit artikel is hoe de bepaling ‘zo mogelijk met eenparige stemmen’ in de eerste volzin van deze ordinantie moet worden opgevat. Met het oog daarop onderzoek ik in de eerste plaats de oorsprong van dit besluitvormend beginsel (par. 1). Vervolgens ga ik na hoe de uitdrukking ‘zoveel mogelijk met eenparige stemmen’ in de toenmalige kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland is terechtgekomen en welke betekenis zij daar had (par. 2). Daarna komt aan de orde hoe de uitdrukking gewijzigd, namelijk als ‘zo mogelijk met eenparige stemmen’, in de PKO is opgenomen en welke bedoeling de kerkelijke wetgever met deze bepaling heeft gehad (par. 3). In par. 4 kom ik tegen de achtergrond van het voorgaande tot een interpretatie van het zinsdeel. Ik eindig met enkele conclusies (par. 5).

 

1.De oudste sporen

De taal

De etymologie is eenstemmig in de vaststelling dat eenparig waarschijnlijk afkomstig is van de woorden ‘een’ en ‘baren’ (vgl. een-drachtig). Onder invloed van de volksetymologie zou de letter b in een p veranderd zijn.Zie: www.etymologiebank.nl (geraadpleegd 13-07-2016) s.v. eenparig. De oudste vermelding van eenparig is afkomstig uit 1277, uit een Brugse lakenkeur, en heeft dan de betekenis gelijksoortig.Zie: http://gtb.inl.nl/ (geraadpleegd 13-07-2016) s.v. eenparig (Vroegmiddelnederlands Woordenboek). In de loop der tijd heeft het woord verschillende connotaties, naast overeenstemmend bijvoorbeeld ook chronologische als voortdurend en geografisch-landschappelijke als gelijkmatig.Zie: http://gtb.inl.nl/ (geraadpleegd 13-07-2016) s.v. eenparig (resp. Middelnederlandsch Woordenboek en Woordenboek der Nederlandsche Taal). Het zelfstandig naamwoord eenparigheid wordt vanaf de eerste helft van de zestiende eeuw gevonden. In de zeventiende eeuw zijn eenparige stemmen en eenparigheid van stemmen in de Nederlandse samenleving vaste uitdrukkingen geworden.Zie: http://gtb.inl.nl/ (geraadpleegd 13-07-2016) s.v. eenparigheid (Woordenboek der Nederlandsche Taal).

De synode van Emden (1571)

De synode van Emden van 1571 wordt algemeen gezien als de eerste officiële vergadering van een gereformeerde, synodaal-presbyteriaal georganiseerde kerk voor de Nederlanden, ook al kwam die noodgedwongen vanwege de staatkundige context buiten de Nederlanden bijeen. De woordstam eenparig komt alleen op een enkele plaats voor in de artikelen van het voorbereidende Convent van Wesel, maar niet in een verband als dat van de PKO.Het oorspronkelijke verslag is in het Latijn opgesteld. In de Nederlandse vertaling bij Hooijer komen we het twee keer tegen: ‘eenparigheyt’ en ‘een eenparige voet’, resp. in: C. Hooijer (red.), Oude kerkordeningen der Nederlandsche Hervormde gemeenten, 1563-1638, en het concept-reglement op de organisatie van het Hervormd Kerkgenootschap in het Koningrijk Holland 1809, Zaltbommel: Noman 1865, p. 32 (voorwoord) en p. 33 (art. I.1). Voor de datering van het convent – niet in 1568 zoals lang gedacht maar in 1571 – en het karakter van dit convent, zie: O. Boersma, Vluchtig voorbeeld. De Nederlandse, Franse en Italiaanse vluchtelingenkerken in Londen, 1568-1585, z.p., 1994, p. 197-206. Wel staan er vergelijkbare woorden en uitdrukkingen in, zoals ‘met gemeene toestemming’, ‘eenstemmigheyt’, ‘de gemeine toestemminge’.Resp. art. I.VII (Hooijer 1865, p. 35), art. I.VIII (Hooijer 1865, p. 35) en art. I.XI (Hooijer 1865, p. 36). In de acta van Emden staat de ‘eendrachtigheydt’ in de leer hoog aangeschreven, maar lijkt deze voor het overige wat minder nadruk te leggen op de totstandkoming van de onderlinge eenheid.F.L. Rutgers, Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw (= Werken der Marnix-Vereeniging II/3) Utrecht-Den Haag: Kemink-Nijhoff 1889, p. 56 (art. 2). Dit neemt niet weg dat in de besluitvorming aangaande de provinciale synode een beginsel tot uitdrukking komt dat in later tijden zal worden getypeerd met eenparigheid van stemmen. Volgens de daaraan ten grondslag liggende bepaling laat de voorzitter van de vergadering de instructies die aan de afgevaardigden in hun geloofsbrieven zijn meegegeven voorlezen:

 

‘(…) dewelke hy elk byzonder ordentelyk voorstellen zal, en der gansche verzamelinge oordeel, daar op behoorende, en die keurstemmen verzamelen, met verklaringe welke het gevoelen zy van den meesten en van den besten deele; het zelve zal de Schryver schriftelyk vervatten, en vervat hebbende klaarlyk leezen, op dat het met gemeene bewilling bestendigt worde.’F.L. Rutgers, zie noot 9, p. 110v (acta particularia, art. III.3). Vgl. de Latijnse tekst: ‘Quorum singula ordine proponet, totius coetus iudicium exquiret, suffragia colliget, quae maioris et sanioris partis sententia erit, exponet, eam scriba excipiet, exceptam diserte leget, vt omnium calculis probetur.’

 

In zijn colleges kerkrecht in de negentiger jaren van de negentiende eeuw heeft de VU-hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht F.L. Rutgers deze regel zo opgevat dat er twee keer gestemd wordt.F.L. Rutgers, ‘Bespreking der hoofdpunten van het Kerkrecht naar aanleiding van de Dordtsche Kerkenorde’ (collegedictaat 1892-1895, gepubliceerd op www.kerkrecht.nl), art. 31 (http://kerkrecht.nl/node/1310) (geraadpleegd 13-07-2016). In de eerste stemming is een ieder vrij, in de tweede stemming legt de minderheid zich expliciet bij de meerderheid neer. Zo wordt ook bij verschil van mening alsnog eenparigheid bereikt.Vgl. F.L. Rutgers, zie noot 9, p. 112v (acta particularia, art. III.9), waaruit opgemaakt kan worden dat aan het eind van de vergadering de besluiten nog eens voorgelezen worden en door ieders handtekening bekrachtigd worden: ‘Alle de in schrift gestelde en beslootene Artikelen zullen wederom geleezen worden, op dat zy van yeder voor goed gehouden en onderschreeven worden, en een ygelyk zal een Copie derzelver van den Praesident en Schryver ligten, op datze in de Consistorie van elke Kerke geleezen worde.’ Dit draagt, anders dan het eerdere besluit, het karakter van het goedkeuren van de notulen. Het doel zal zijn geweest in het toen nieuw gevormde kerkverband de eenheid tussen classes en gemeenten te bevorderen. Overigens blijkt uit niet-kerkelijke bronnen dat besluiten met eenparigheid bij belangrijke beslissingen op hogere overheidsniveaus ook niet ongebruikelijk was.W. van Vree, Nederland als vergaderland. Opkomst en verbreiding van een vergaderregime, Amsterdam: University Press 2008, p. 143v.

De synode van Dordrecht (1578)

In volgende jaren kristalliseert de regelgeving verder uit. De acta van de synode van Dordrecht (1578) bevat een bepaling die betrekking heeft op alle kerkelijke (ambtelijke) vergaderingen en die het accent net even anders legt:

 

‘In allen saken (die altijts uutghenomen van denwelcken wij een uutghedruckt woordt Gods hebben) als de stemmen neerstichlick  sullen gheweghen sijn sal men blijven bij het advys der meesten stemmen om daerna te besluyten, hetwelcke besluyt een yeghelick schuldich sal sijn na te koemen.’D. Nauta & J.P. van Dooren (red.), De Nationale Synode van Dordrecht 1578. Gereformeerden uit de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden bijeen, Amsterdam: Buijten & Schipperheijn/Ton Bolland 1978, p. 148 (art. 23).

 

Ook deze acta tonen dus twee stemronden, maar de eerste heeft het karakter van een advies, de tweede is het eigenlijke besluit. De beoogde eenheid betreft niet alleen die tussen de gemeenten, maar ook in een gemeente, of althans in een kerkenraad.

De synode van Middelburg (1581) en volgende synoden

In 1581 komt de ontwikkeling tot een eindpunt. Art. 23 van de kerkorde die deze synode heeft opgesteld bepaalt in het kader van een hoger beroep onder meer: ‘Ende tghene door de meeste stemmen goet ghevonden is, sal voor vast ende bondich ghehouden werden.’ Verschil van opvatting is mogelijk, maar de meerderheid beslist. Kennelijk volstaat de nu vereenvoudigde procedure in een kerkverband dat steeds vastere voet aan de grond krijgt en mede daardoor intern minder kwetsbaar is. Overigens bestaan op deze regel twee uitzonderingen die verder buiten beschouwing van dit artikel kunnen blijven:

 

‘(…) tenzij dat het bewesen werde te strijden teghen het Woordt Godts, ofte teghen de artijckelen in onsen generalen Sijnodo besloten, soo langhe als deselve door gheen andere generale Sijnodo verandert zijn.’W. van ’t Spijker, ‛De acta van de synode van Middelburg (1581)’, in: J.P. van Dooren e.a. (red.), De Nationale Synode te Middelburg in 1581. Calvinisme in opbouw in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden (= Werken uitgegeven door het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1), Middelburg: Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1981, p. 85 (art. 23).

 

Deze benadering komt ook bij de synode van ’s-Gravenhage (1586) voor en wordt in vrijwel dezelfde bewoordingen aangetroffen in art. 31 van de Dordtse Kerkorde (1618-1619).Vgl. F.L. Rutgers, zie noot 9, p. 494 (’s-Gravenhage (1586), art. 28); Kercken-ordeninge; Gestelt indê Nationalen Synode der Ghereformeerde Kercken (…) Dordrecht (…) 1618. ende 1619., Utrecht: De Roy 1620, art. 31.

Een stemprocedure zoals vastgesteld door de synode van Emden, of daardoor geïnspireerd, keert in de volgende eeuwen in de Nederlandse kerken vooralsnog niet terug.

2.Herwaardering in de kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland

De Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) en haar rechtsvoorgangers uit Afscheiding en Doleantie voegden zich zoveel mogelijk naar de Dordtse Kerkorde (DKO) en hebben zich in de uitleg en toepassing daarvan mede laten leiden door de stemmen van de achterliggende kerkelijke vergaderingen uit de zestiende eeuw.De afgescheidenen gingen bijvoorbeeld al spoedig over tot een uitgave met de besluiten van de belangrijkste synoden uit de zestiende eeuw en van de synode van Dordrecht 1618-1619: Kerkelyk handboekje, zynde een kort uittreksel, van de voornaamste acten der nationale en provinciale synoden (…) uitgegeven door de synode der afgescheiden gereformeerde gemeente (…), Amsterdam: Obbes 1841. Vele vergelijkbare uitgaven zouden volgen. Onder de dolerenden zagen bovendien verschillende wetenschappelijk verantwoorde bronnenpublicaties het licht, zoals de reeds aangehaalde F.L. Rutgers, zie noot 9.

Vanaf 1949 kreeg een grondige herziening van de DKO haar beslag. Hoewel de herziening van de kerkorde niet direct opkwam uit de scheuring die zich in en kort na 1944 in de GKN voltrok, hebben de burgerrechtelijke gevolgen van deze ingrijpende gebeurtenis wel een rol gespeeld in het besluit tot herziening.Vgl. Acta van de Generale Synode (…) te ’s-Gravenhage 1949-1950, bijlage LXI. Vgl. verder D. Nauta, Verklaring van de kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Kampen: Kok 1971, p. 35-37, die ook wijst op de Nederlandse Hervormde Kerk die in deze jaren druk bezig was met een grondige herziening (p. 35). Dat gold in het bijzonder voor het artikel dat aanwijzingen geeft voor de besluitvorming en in de scheuring de kerkordelijke twistappel was geworden: verschil in opvatting over het hiervoor genoemde art. 31.Hoezeer de scheuring ook ten tijde van de herziening van de kerkorde in de praktijk nog doorwerkte mag blijken uit het feit dat de Hoge Raad op 15 februari 1957 een arrest wees in de zaak Hasselt (HR 15 februari 1957, NJ 1957, 201), overigens een van de laatste uitspraken in een lange reeks procedures. In verschillende burgerlijke rechtszaken was duidelijk geworden dat de meerderheid van de kerkenraad de doorslag gaf, ook als zij een ander standpunt innam dan de meerderheid van het kerkverband dat in de generale synode gedaan had.Vgl. voor de jurisprudentie A.H. Santing-Wubs, De kerken in geding. De burgerlijke rechter en kerkelijke geschillen (CRBS-dissertatiereeks), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2002, p. 197v. De herziene kerkorde werd met ingang van 1 januari 1959 ingevoerd.Na vijf officieuze uitgaven in gestencilde vorm, verscheen in 1972 de eerste gedrukte uitgave: Kerkorde van de Gereformeerde Kerken in Nederland vastgesteld door de synode van Assen (…) uitgegeven op last van de generale synode van Sneek van deze Kerken. Vgl. D. Nauta, zie noot 18, p. 37.

De herziening laat de structuur van de DKO intact. De inhoud wordt op onderdelen gewijzigd en aangevuld. Dat geldt ook voor art. 31 dat in de nieuwe opzet uiteindelijk hetzelfde nummer behield als in de DKO. Het eerste lid van het herziene artikel luidt:

 

‘De besluiten van de vergaderingen zullen steeds na gemeenschappelijk overleg en zoveel mogelijk met eenparige stemmen worden genomen. Blijkt eenparigheid niet bereikbaar, dan zal de minderheid zich voegen naar het gevoelen der meerderheid. De besluiten van de vergaderingen dragen een bindend karakter.’

 

De toelichting van de opstellers bij de herziening is op dit punt zeer summier.Rapport van de Deputaten voor de Herziening van de Kerkorde, aangeboden aan de generale synode van de Gereformeerde kerken in Nederland, welke D.V. samenkomt te Leeuwarden in Augustus 1955, p. 12v. Vgl. echter ook: Historisch Documentatiecentrum (VU), Archief D. Nauta, m.n. de nrs. 131-135. Daaruit blijkt dat de thematiek van deze zinnen niet voorkomt in de zaken die in de herziening verwerkt zouden moeten worden (nr. 135, lijst bij notulen deputaten d.d. 5 oktober 1950). In een andere/eerdere versie van voornoemd rapport staat in de toelichting bij het desbetreffende artikel dat ‘het beginsel, dat aan de bestaande bepalingen ten grondslag ligt, opzettelijk uitgesproken en voorop geplaatst is’ (nr. 134). Meer informatie biedt D. Nauta, VU-hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht, een van de drijvende krachten achter deze kerkordeherziening, in zijn in 1971 gepubliceerde Verklaring van de kerkorde.De citaten in deze alinea zijn alle afkomstig uit: D. Nauta, zie noot 18, p. 136-138. Hoewel Nauta niet uitsluit dat sommigen de beschreven gang van zaken als ‘vanzelfsprekend’ zullen beschouwen, heeft deze volgens hem goede zin. Hij verwijst daarbij in algemene termen naar ‘oude Gereformeerde synoden’. Hij verzet zich tegen het doordrijven van een voorstel, ‘tegen alle bezwaren in’. Alles moet eraan worden gedaan tegenstanders te overtuigen. De opstellers moeten echter wel openstaan voor de argumenten van tegenstanders en bereid zijn hun eigen opvattingen te herzien. ‘Van weerszijden moet men er op bedacht zijn, niet aan elkander voorbij te redeneren.’ Het kan daarvoor nodig zijn de beslissing op te schuiven ‘tot nader order en tot betere gelegenheid’. Nauta beseft echter dat ook dit zijn grenzen heeft. Als het na rijp beraad tot een besluit komt, dan zal de eventuele minderheid zich in beginsel moeten voegen naar de meerderheid. Dat heeft voor Nauta een theologische lading: ‘dat de God des vredes zal woning hebben niet alleen in de harten, maar ook in het onderling samenleven van de kerk en van de kerken’.

De GKN integreren met de uitdrukking ‘met eenparige stemmen’ in de vernieuwde redactie van art. 31 DKO enkele bepalingen van de oudste gereformeerde synoden in ons land, die voorheen al een rol speelden bij de interpretatie van het Dordtse artikel. De uitdrukking als zodanig kennen deze bepalingen evenwel niet. In Nauta’s opvatting geeft de uitdrukking de geest van de bepalingen weer. Ik signaleer echter ook een wezenlijk verschil. Waar in de oude bepalingen eenparigheid een zaak was aan het slot van de procedure, in het definitieve besluit, maakt het zoeken naar eenparigheid in het nieuw geformuleerde art. 31 integraal deel uit van de procedure die aan het besluit voorafgaat.

De nieuwe formulering van art. 31 DKO komt tot stand na een periode van diepgaande verdeeldheid en scheuring. Ze past in het zoeken naar een nieuwe eenheid.

3.Opname in de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland

In het eerste concept van de kerkorde die bij de totstandkoming van de PKN in 2004 ging gelden ontbraken bepalingen over beraadslaging en besluitvorming. Daar kwam echter al snel verandering in.

Wordingsgeschiedenis

Op de synode van de drie deelnemende kerken, de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden, de zogenaamde triosynode die begin 1997 bijeenkwam, diende de Hervormde predikant Joh. Brezet enkele amendementen in, omdat hij ‘enkele eenduidige basisregels van fatsoenlijk vergaderen en correcte besluitvorming nodig’ achtte.Gezamenlijke vergadering van de (generale) synoden (…) van 22 t/m 25 januari 1997 – I, p. 396v. Brezet onderbouwde dat met een verwijzing naar het principe dat het ene ambt niet over het andere ambt en de ene ambtsdrager niet over de andere zou heersen (vgl. PKO art. VI-1 (vgl. F.L. Rutgers, zie noot 9, p. 56 (Synode van Emden, art. 1)). Vgl. verder F.L. Rutgers, zie noot 11, art. 31, die in zijn colleges een eeuw eerder waar het ging om stemmen met gewone meerderheid verband legde met hetzelfde principe. De synodale commissie van rapport stemde met Brezet in en vond dat dit ‘uniform geregeld’ diende te worden.Gezamenlijke vergadering van de (generale) synoden (…) van 22 t/m 25 januari 1997 – I, p. 397. De werkgroep kerkorde was bereid de commissie hierin te volgen, al had zij er eerder bewust voor gekozen dit soort regels voor alle kerkelijke lichamen achterwege te laten. Ze had toen de voorkeur gegeven aan deregulering, te meer daar de besluitvorming in de onderscheidene kerkelijke lichamen zeer verschillend kan zijn (Gezamenlijke vergadering van de (generale) synoden (…) van 22 t/m 25 januari 1997 – II, p. 778v). Dit leidde uiteindelijk tot de ordinantiebepaling, zoals die ook in het begin van dit artikel is aangehaald en die in 2004 gelding kreeg.De triosynode stelde in 1997 een concepttekst vast (Gezamenlijke vergadering van de (generale) synoden (…) van 22 t/m 25 januari 1997 – I, p. 40 en 45), aan de kerken ter bespreking voorgelegd (Ontwerp-ordinanties behorende bij de ontwerp-kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland, Zoetermeer: Boekencentrum 1997, p. 49 (ord. 4-3-1)). Dat leidde tot enkele kleine, met name tekstuele wijzigingen (zie Gezamenlijke vergadering van de (generale) synoden (…) van 21, 22 en 23 november 2002 – II, p. 21/4-14 en p. 149/4-2, voor inzicht in de alsnog aangebrachte wijzigingen).

Enkele zaken vallen op. De bepaling is niet alleen van toepassing op ambtelijke vergaderingen, zoals in de GKN, maar op alle kerkelijke lichamen, dus ook op bijvoorbeeld commissies die bepaalde bevoegdheden uitoefenen.PKO, ord. 4-4. Zie verder P. van den Heuvel (red.), Toelichting op de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland, Zoetermeer: Boekencentrum 2013, p. 171v. Een tweede punt is dat de eerste volzin vrijwel gelijk is aan die in de Gereformeerde kerkorde. Er is echter één wezenlijk verschil. Het ‘zo mogelijk’ is duidelijk zwakker dan ‘zoveel mogelijk’. In de derde plaats valt op dat in de regel hoe een meerderheid gedefinieerd moet worden expliciet gesteld is dat blanco stemmen niet meetellen.Vgl. Toelichtingen bij de ontwerp-ordinanties behorende bij de ontwerp-kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland, Zoetermeer: Boekencentrum 1997, p. 59, waar een nadere uitleg wordt gegeven: de helft van een even aantal stemmen plus één, in geval van een oneven aantal stemmen plus een half. In de Gereformeerde kerkorde ontbrak dit aspect geheel. In de Hervormde en de Lutherse pendanten was blanco stemmen doorgaans niet, respectievelijk in het geheel niet toegestaan.Vgl. Kerkorde der Nederlandse Hervormde Kerk, ’s-Gravenhage: Boekencentrum 1951 (januari), ord. 1-24-4/5. Vgl. Ordeningen voor de Evangelisch-Luthersche Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden (versie mei 1992), art. 76 lid 3 (dit artikel heeft betrekking op de kerkenraden, vgl. art. 136 voor overeenkomstige toepassing op de synode).

Historisch en theologisch perspectief

Het voorgaande kan geplaatst worden in het volgende historisch-theologisch perspectief.

Toen de GKN in 1959 een nieuwe kerkorde invoerden, vormde zij ‘een vrij gesloten, homogene gemeenschap’.G. Dekker, De stille revolutie. De ontwikkelingen van de Gereformeerde Kerken in Nederland tussen 1950 en 1990, Kampen: Kok 1992, p. 202. Het ‘zoveel mogelijk’ besluiten met eenparigheid van stemmen sloot daar naadloos bij aan, zeker na de breuk van de Vrijmaking in 1944. In de tijd dat bovenstaande ordinantietekst tot stand kwam was het kerkverband evenwel geëvolueerd tot ‘een vrij open groepering, pluraal in opvattingen en gedragen, met relatief weinig specifieke kenmerken’.G. Dekker, zie noot 30, p. 202. Hoewel de nieuwe tekst bestemd was voor een kerkorde die het organisatorisch-bestuurlijk kader zou bieden voor een kerk waarin de GKN met twee andere partners zou opgaan, paste een al te sterke nadruk op eenparigheid ook haar op dat moment niet meer. Het is uit de stukken niet duidelijk waarom aangaande de besluitvorming voor de Gereformeerde bepaling gekozen is en waarom het ‘zoveel mogelijk’ gewijzigd is in ‘zo mogelijk’. Het laatste is tekenend voor de ontwikkelingen in de GKN in de tussenliggende jaren. De eenheid van weleer die bestond bij de gratie van een beperkte diversiteit, was onbereikbaar geworden.

De situatie van de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK) was een wezenlijk andere. Zij was bij de totstandkoming van haar nieuwe kerkorde in 1951 breed samengesteld, van vrijzinnig tot orthodox. Het thema van eenheid en verscheidenheid is in het proces dat voorafging aan de kerkorde van 1951 geregeld aan de orde geweest. De voorbereidende Commissie voor beginselen van Kerkorde (1942-1944) ging ervan uit dat de eenheid van de kerk in Jezus Christus onverbrekelijk bestaat.H. Oostenbrink-Evers, Beginselen en achtergrond van de kerkorde van 1951 van de Nederlandse Hervormde Kerk. Een kerkrechtelijke onderzoek (…), Zoetermeer: Boekencentrum 2000, p. 141v. Dat geldt zowel voor de interne betrekkingen als de relatie tot andere kerken. De Commissie voor de Kerkorde (1945-1947) werkte dit uitgangspunt verder uit. Zij stelt in de inleiding op haar ontwerp voor een nieuwe kerkorde dat ‘ook de meest zakelijke en dagelijkse bepalingen steeds zo moeten worden gelezen en toegepast, dat zij de verschijning der kerk beogen als de openbaring van het Lichaam van Christus’.Geciteerd door H. Oostenbrink-Evers, zie noot 32, p. 217. Vgl. m.n. p. 222v en 283v. Het ontbreken van een bepaling in de trant van ‘zoveel mogelijk met eenparige stemmen’ als in de GKN bekend, zal in het licht van het voorgaande niet hoeven te verbazen. Vooropstaat: de eenheid is een gegeven.H. Oostenbrink-Evers, zie noot 32, p. 222v (m.n. ook noot 127) wijst op de samenhang met de visie op de Reformatie, in het bijzonder ten tijde van het convent van Wesel en de synode van Emden. Naar Hervormde opvatting behoorden gemeenten met dezelfde belijdenis naar hun wezen tot dezelfde kerk. Gereformeerden daarentegen stelden dat hiervoor een bewuste keuze gemaakt moest worden. Vgl. verder p. 36vv en p. 216v. Een dergelijke bepaling zou vermoedelijk de verscheidenheid juist geaccentueerd hebben, zeker op het niveau van de plaatselijke gemeente. In de aanloop naar de nieuwe Hervormde kerkorde was van verschillende kanten de vrees geuit dat met name op het niveau van de plaatselijke gemeente uiteenlopende groepen aanspraak zouden kunnen maken op het zoveel mogelijk honoreren van hun standpunt en daarmee de ontwikkeling van het kerkelijk leven zouden frustreren.Vgl. H. Oostenbrink-Evers, zie noot 32, o.m. p. 284, vgl. o.m. p. 50v. Verder wijzen de hiervoor gereleveerde bepalingen in de Hervormde kerkorde dat blanco stemmen in de regel niet is toegestaan, mijns inziens ook in deze richting: het is kennelijk nodig dat duidelijke besluiten genomen worden (vgl. echter een iets ander accent in P. van den Heuvel, De Hervormde kerkorde. Een praktische toelichting, Zoetermeer: Boekencentrum 1991, p. 120v). Dat moest voorkomen worden. Dit neemt niet weg dat na verloop van jaren in kerkorde, kerkelijke jurisprudentie en literatuur op plaatselijk vlak nadrukkelijk meer ruimte geschapen wordt voor minderheden.Vgl. P. van den Heuvel, zie noot 35, p. 121, die zich positief uitlaat over de Gereformeerde bepaling ‘zoveel mogelijk …’. Dit past in een bredere ontwikkeling waarin in de Hervormde kerkorde meer ruimte wordt gemaakt voor minderheden op lokaal niveau (vgl. m.n. p. 51, 66-68).

De opvattingen die in de NHK leefden ten aanzien van de eenheid tussen kerken hebben grote invloed gehad op de oecumenische beweging van de tweede helft van de twintigste eeuw waar ook de GKN zich in toenemende mate in zijn gaan engageren.Vgl. G. Dekker, zie noot 30, p. 91v. Terwijl het oecumenisch eenheidsideaal zich aanvankelijk richtte op gezamenlijk kunnen spreken en handelen, kwamen later modellen van ‘unity in reconciled diversity’ op, waarvan de Konkordie van Leuenberg uit 1973, een overeenkomst tussen kerken uit de Lutherse en Gereformeerde traditie, een van de bekendste is.L.J. Koffeman, In Order to Serve. An Ecumenical Introduction to Church Polity (LIT: Zürich 2014), p. 194v (vgl. voor het bredere kader p. 194-199). In het verlengde van de Konkordie wordt onderscheid gemaakt tussen de ‘foundation’, het Woord van de Drie-enig God, de ‘shape’ van de kerk en haar ‘mission’. Dat schept ruimte voor eenheid in de ‘foundation’ en diversiteit in de ‘shape’.Zie: www.reformiert-online.net/agora2/docs/309.pdf (The Church of Jesus Christ. The Contribution of the Reformation towards Ecumenical Dialoque on Church Unity (Leuenberg Church Fellowship 1994)), (opgeroepen 15-07-2016), ook gepubliceerd als Leuenberger Texts1. Met dank aan M. Gosker die mij op deze uitgave attendeerde. Nu leidt deze ruimte in de oecumenische verhoudingen niet per definitie tot erkenning van diversiteit binnen het eigen kerkgenootschap, ze relativeert echter wel op principiële wijze de zelfstandige waarde van eenvormigheid. Het Gereformeerde imperatief ‘zoveel mogelijk’ heeft in het verlengde hiervan zijn kracht verloren.

4.Betekenis en uitwerking

Het slot van de vorige paragraaf roept als vanzelf de vraag op naar de betekenis die gegeven moet worden aan het besluitvormend principe in de PKO van het ‘zo mogelijk met eenparige stemmen’, in het bijzonder aan het ten opzichte van de Gereformeerde kerkorde afgezwakte ‘zo mogelijk’.

P. van den Heuvel behandelt in de Toelichting op de kerkorde het ‘zo mogelijk met eenparige stemmen’ in directe relatie tot het ‘gemeenschappelijk overleg’. Hij wijst dan op het specifieke karakter van de vergadering van een kerkelijk lichaam.P. van den Heuvel (red.), zie noot 27, p. 172. In het kader van de ambtelijke vergadering had hij daarover geschreven: ‘Er wordt geluisterd naar de Schrift en naar elkaar. We proberen elkaar niet te overtroeven, maar de eenheid en de vrede te dienen.’P. van den Heuvel (red.), zie noot 27, p. 167. In het verlengde daarvan stelt hij voor alle kerkelijke lichamen op grond van genoemde bepaling: er wordt ‘eerst overleg gepleegd en gezocht naar overeenstemming’. Hij vervolgt dan: ‘De meerderheid heeft zoveel mogelijk rekening te houden met de gevoelens van de minderheid, maar op een gegeven moment zal een besluit moeten vallen.’P. van den Heuvel (red.), zie noot 27, p. 171 (curs. KWdJ). Rekening houdend met het gereformeerde kerkrecht in het algemeen en de Dordtse kerkorde in het bijzonder is K. de Gier, De Dordtse Kerkorde. Een praktische verklaring, Houten: Den Hertog 2001, p. 177v, net als Nauta aanzienlijk voorzichtiger, zeker als de minderheid zich moeilijk bij de meerderheid neer kan leggen. Het ‘zoveel mogelijk’ komt letterlijk overeen met de oude Gereformeerde bepaling, maar richt zich hier niet op het bereiken van eenparigheid maar op het binnenboord houden van de minderheid. Als het erop aankomt lijkt Van den Heuvel in zijn commentaar beslister in de noodzaak tot een besluit te komen dan Nauta en beweegt met deze nuance in de richting van een letterlijke uitleg van het ‘zo mogelijk’. Ik ga met de interpretatie van Van den Heuvel mee op grond van het volgende. Het ‘zo mogelijk met eenparige stemmen’ kan niet vrijblijvend worden opgevat in de zin van ‘als het zo uitkomt’. Dan had het weggelaten moeten worden en was de bepaling van het ‘gemeenschappelijk overleg’ op zich voldoende geweest. Het ‘zo mogelijk’ is een aspect van de voor de besluitvorming vereiste formele zorgvuldigheid. Er moet in ieder geval een serieuze poging ondernomen worden een eventuele minderheid mee te krijgen. Enkel overleg in de vorm van gesprek en discussie is volgens mij onvoldoende.Kennelijk anders in de beoordeling van de procedure tegen ds. K. Hendrikse naar aanleiding van diens publicatie Geloven in een God die niet bestaat: ‘De classis is, na de mogelijkheid tot het stellen van vragen en discussie, in meerderheid met het advies van de colleges voor de visitatie, om de procedure van ordinantie 10-14 niet verder te vervolgen, akkoord gegaan. Het generale college is daarom van oordeel dat het bestreden besluit van de classis op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en niet in strijd is met de kerkorde.’ (Generaal College voor de behandeling van Bezwaren en Geschillen (GCBG) d.d. 20 mei 2011 (21/10), nr. 4.1.).

De uitwerking van een poging alle stemmen achter een voorstel te krijgen kan volgens mij op uiteenlopende wijzen vorm krijgen. Het kan gerealiseerd worden door te komen tot een compromis, een geheel nieuw voorstel of uitstel van het besluit en/of de uitvoering ervan. Strikt genomen behoort echter ook een poging het voorstel met nieuwe argumenten kracht bij te zetten ertoe. De eerstgenoemde voorbeelden zijn objectief vast te stellen. Het vaststellen van de kracht van argumenten ligt echter meer op het subjectieve vlak. Toch is ook daarmee niet het laatste woord gezegd. De eerstgenoemde voorbeelden kunnen alle objectiveerbaarheid ten spijt bij nadere beschouwing een pro-formakarakter dragen en hoeven dan niet als serieuze poging beschouwd te worden. De reactie van de minderheid op ondersteunende argumenten kan zodanig afwijzend zijn dat vooral daaruit moet worden afgeleid dat weliswaar geprobeerd is alsnog tot elkaar te komen, maar dat de poging niet geslaagd is. Complicerend kan onder andere nog zijn dat de besluitvorming zich over meer vergaderingen uitstrekt – hetgeen op zich al kan worden opgevat als een poging verschillende standpunten bij elkaar te brengen –, of dat andere partijen al dan niet verplicht geraadpleegd moeten worden.Zo moet bijvoorbeeld een kerkenraad de gemeente in bepaalde situaties kennen en horen (PKO, ord. 4-8-7, vgl. VI-5). Om in voorkomende gevallen vast te stellen of aan de zorgvuldigheidsregel van ord. 4-5-1 is voldaan, zullen daarom alle omstandigheden in de overwegingen betrokken moeten worden.

In dit verband wijs ik ondanks verschillen in bereik en systematiek ook op de materiële uitwerking van het zorgvuldigheidsbeginsel in het bestuursrecht.Vgl. P. van den Heuvel (red.), zie noot 27, p. 270. Het bestuursorgaan dient in dat kader onder meer na te gaan of de gekozen oplossing de minst bezwarende is, en – zo vul ik nader in – de minste weerstand zal oproepen.Vgl. voor dit en andere punten die bij de zorgvuldigheid aan de orde kunnen komen: L.J.A. Damen (e.a.), Bestuursrecht. Systeem. Bevoegdheid. Besluitvorming. Handhaving, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009, nr. 723. Veel zorgvuldigheidsregels in het bestuursrecht gaan uit van een professionele, ambtelijke organisatie en zijn daardoor minder of niet geschikt voor het kerkrecht. Anders gezegd: had met een ander, minder vergaand besluit dat tegemoetkomt aan de bezwaren van de minderheid hetzelfde of vrijwel hetzelfde doel bereikt kunnen worden? Ook zo kan het ‘zo mogelijk’ gestalte krijgen.

Volledigheidshalve merk ik tot besluit van deze paragraaf op dat de bepaling van ord. 4-5-1 in de praktijk te midden van de vele bepalingen in de kerkorde een extra accent krijgt, omdat ze samen met een beperkt aantal andere bepalingen in het door de landelijke kerk aangereikte model voor een plaatselijke regeling is opgenomen.Zie ‘Modellen plaatselijke gemeenten’ op de website www.pkn.nl (geraadpleegd 15-07-2016). In beginsel wordt elke kerkelijke gemeente zo nog eens bepaald bij de inhoud ervan.

5.Conclusies

Het besluitvormend beginsel in de PKO dat besluiten genomen worden ‘zo mogelijk met eenparige stemmen’ is terug te voeren op de regelgeving van de eerste gereformeerde synoden in ons land. De GKN namen het ideaal van de eenparigheid over in haar nieuwe kerkorde die in 1959 in werking trad. Het accent verschoof daarmee van de laatste fase in de besluitvorming naar de eraan voorafgaande procedure, zodat in ambtelijke vergaderingen ‘zoveel mogelijk met eenparige stemmen’ besloten kon worden. Bij verwerking van deze regel in de PKO veranderde het ‘zoveel mogelijk’ in ‘zo mogelijk’ en kreeg het betrekking op alle kerkelijke lichamen. Waar in het Gereformeerde verleden het bevorderen van de eenheid een belangrijk doel was, ligt het accent in de PKO meer op een ordelijk verloop van kerkelijke vergaderingen. Hoewel de bepaling met het ‘zo mogelijk’ op het eerste gezicht nogal vrijblijvend is, bindt dit besluitvormend principe naar mijn overtuiging de eventuele meerderheid in een kerkelijk lichaam van de PKN om in een besluitvormingsproces actief te zoeken naar mogelijkheden waardoor ook de minderheid zich achter een voorstel kan scharen. Enerzijds gaat dit minder ver dan de eerste gereformeerde synoden: niemand heeft de verplichting in te stemmen met welk meerderheidsbesluit dan ook. Anderzijds gaat het verder: er moet een serieuze poging worden gedaan een consensus te bereiken waar de aanwezigen achter kunnen staan. Voor zover de spaarzame gegevens een conclusie toelaten, lijkt de kerkenraad uit het begin van dit artikel met ‘langdurige beraadslagingen en aanpassing van de oorspronkelijke plannen’ die serieuze poging gedaan te hebben. 


* DOI 10.7590/ntkr_2016_006Dr. mr. Klaas-Willem de Jong is werkzaam aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) als Universitair Docent Kerkrecht en als Opleidingsdirecteur/coördinator van de Joint Bachelor Theologie (VU-PThU).  

Indien u een los artikel wilt bestellen, stuur een e-mail naar info@uitgeverijparis.nl