Peter-Ben Smit
Frans Koopmans
Gerrit van den Brink
André van der Braak
Adèle van der Plas
Tetty Havinga
Opperrabbijn Raphael Evers
Matthijs de Blois
Janneke Vink
Gebruik van schadelijke stoffen in de eredienst
In de erediensten van religieuze groeperingen worden soms stoffen gebruikt die in het maatschappelijk verkeer worden beschouwd als schadelijk voor de volksgezondheid. Sommige van deze stoffen zijn vrij verkrijgbaar, soms stelt de wet aan het gebruik beperkingen voor bijvoorbeeld minderjarigen en sommige stoffen zijn geheel verboden. Misschien lijkt de problematisering van het gebruik van sommige stoffen wat vergezocht, terwijl het ten aanzien van andere stoffen juist evident lijkt dat het verboden is en moet zijn. In deze bijdrage bespreek ik een aantal van deze stoffen. Wanneer levert het gebruik van stoffen die als schadelijk voor de volksgezondheid kunnen worden beschouwd een strafbaar feit op en in hoeverre kan een beroep op godsdienstvrijheid de strafbaarheid daarvan wegnemen?
Een van de bekendste stoffen die gebruikt wordt in erediensten is alcohol. Alcohol wordt in veel christelijke kerken gebruikt als onderdeel van het sacrament van het Heilig Avondmaal of de allerheiligste Eucharistie. Hoewel in een aantal kerken ook gebruik wordt gemaakt van alcoholvrije wijn, wordt veelal gebruikgemaakt van alcoholhoudende wijn en is dit voor sommige kerken ook een essentieel onderdeel van het sacrament. In het kader van dit artikel bespreek ik de allerheiligste Eucharistie, met name omdat hiervoor vrij specifieke kerkelijke voorschriften te vinden zijn in de Codex Iuris Canonici.
In de rooms-katholieke kerk moet de miswijn aan strikte voorwaarden voldoen. Canon 924 paragraaf 3 van de Codex Iuris Canonici schrijft voor:
‘De wijn moet natuurlijke druivenwijn zijn en niet bedorven.’
In een toelichting op deze bepaling wordt deze als volgt toegelicht:
‘Wine may be corrupt in serveral ways: that which has totally turned to vinegar is invalid matter; that which has partially become vinegar, or contains unapproved additives or foreign matter, or which loses most of its alcohol, is used illicitly.’John P. Beal, James A. Coriden & Thomas J. Green, New commentary on the code of canon law, New York: Paulist Press 2000, p. 1117.
In De Nederlandse bisschoppenconferentie van 8 en 9 augustus 1988 werd bepaald dat de miswijn tenminste 14% alcohol moet bevatten, om de houdbaarheid te waarborgen.Nationale Raad voor Liturgie, ‘Paus vraagt verscherpt toezicht op brood en wijn voor de mis’, 8 juli 2017, rkliturgie.nl/nieuwsberichten/paus-vraagt-verscherpt-toezicht-op-brood-en-wijn-voor-de-mis.
Paus Benedictus XVI schreef in 2003 in een brief aan de voorzitters van de bisschoppenconferenties over het communiceren door coeliakiepatiënten en het gebruik van brood met een laag glutengehalte of most als materie van de eucharistie:
‘Gezien de centrale plaats die de viering van de Eucharistie inneemt binnen het leven van een priester dient men met grote omzichtigheid te werk te gaan alvorens kandidaten tot de heilige Wijding toe te laten die niet in staat zijn gluten of alcohol tot zich te nemen zonder daarbij ernstige schade te ondervinden.’Congregatie voor de Geloofsleer, ‘Rondzendbrief aan de voorzitters van de bisschoppenconferenties over het gebruik van brood met een laag glutengehalte en van most als materie van de eucharistie’, 24 juli 2003, rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=600&doc=4498.
Daarbij werd tevens geschreven:
‘Er dient te worden gelet op de medische vooruitgang inzake de ziekte coeliakie en alcoholisme, en het vervaardigen van hosties met een minimale hoeveelheid gluten en van onveranderde most dient te worden aangemoedigd.’
In september 2012 schreef Mgr. dr. J. Hendriks in zijn hoedanigheid van hulpbisschop van het Bisdom Haarlem-Amsterdam ter verduidelijking van de voorgaande brief:
‘Wijn die niet gemaakt is van druiven of die geheel bedorven is of volledig alcoholvrij, is geen echte wijn en derhalve geen geldige materie. (…) In bijzondere gevallen kan toestemming gegeven worden door de Ordinaris om most te gebruiken, dat wil zeggen sap van druiven waarvan de fermentatie is gestopt.’Mgr. dr. J. Hendriks, ‘Verwarring rond coeliakie en gluten-vrije hosties’, rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php?mi=680&nws=1686.
Op 8 juli 2017 vroeg paus Fransiscus verscherpt toezicht op het brood en de wijn voor de mis. Dit is te lezen in een rondzendbrief van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Regeling van de Sacramenten.Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Regeling van de Sacramenten, ‘Rondzendbrief aan de bischoppen over het brood en de wijn voor de eucharistie’, 15 juni 2017, rkliturgie.nl/sites/default/files/bijlagen/Congregatie%20voor%20de%20Eredienst%20Rondzendbrief%20brood%20en%20wijn%20voor%20de%20mis.pdf. In deze brief herhaalt de paus de normen met betrekking tot de eucharistische materie:
‘De wijn die bij de viering van het heilige eucharistische offer wordt gebruikt, moet natuurlijke druivenwijn zijn, zuiver en niet bedorven, en niet vermengd met vreemde bestanddelen.’
Ook herhaalt de paus de hiervoor genoemde brief uit 2003.
Uit het voorgaande volgt dat in beginsel de wijn die wordt gebruikt voor de allerheiligste Eucharistie alcohol moet bevatten en dat slechts bij uitzondering toestemming kan worden gegeven om druivensap te gebruiken waarvan de fermentatie is gestopt.
Ook nemen minderjarigen deel aan de allerheiligste Eucharistie. Zodra kinderen over het verstandgebruik beschikken worden zij tot de eerste communie toegelaten.Zie bijvoorbeeld Ton Meijers, Compendium van het katholiek canoniek recht deel II Verkondiging en sacramenten, Nijmegen: Valkhof Pers 2017, p. 122. Dit volgt onder meer uit Canon 913 lid 1 CIC:
‘Opdat de allerheiligste Eucharistie aan kinderen bediend kan worden, wordt vereist dat ze over voldoende kennis beschikken (…).’
Canon 914 CIC bepaalt verder:
‘(…) de pastoor moet er ook op toezien dat geen kinderen tot de allerheiligste Eucharistie naderen die niet tot het gebruik van het verstand gekomen zijn (…).’
Het verstandgebruik wordt ingevolge Canon 97 paragraaf 2 CIC verondersteld op zevenjarige leeftijd:
‘Een minderjarige wordt voor het einde van het zevende jaar kind genoemd en geacht niet voor zichzelf verantwoordelijk te kunnen zijn, maar na de voltooiing van het zevende jaar wordt gepresumeerd dat hij over het gebruik van zijn verstand beschikt.’
Tenzij sprake is van uitzonderlijke toestemming zoals hiervoor omschreven zal door de minderjarige bij deelname aan de allerheiligste Eucharistie alcoholhoudende wijn worden genuttigd.
Het gebruik van alcoholhoudende wijn is op zichzelf niet verboden in Nederland. Alcoholhoudende drank is in iedere supermarkt vrij verkrijgbaar. In zoverre levert het gebruik daarvan in de eredienst geen strijd op met de Nederlandse wetgeving.
In de Nederlandse wetgeving worden wel beperkingen gesteld voor minderjarigen voor wat betreft het gebruik van alcohol.
De Drank- en horecawet verbiedt in artikel 21 bijvoorbeeld bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt:
‘Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Onder verstrekken als bedoeld in de eerste volzin wordt eveneens begrepen het verstrekken van alcoholhoudende drank aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, welke drank echter kennelijk bestemd is voor een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.’
De Drank- en horecawet bepaalt verder in artikel 45 lid 1 dat het verboden is voor degenen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt om op voor het publiek toegankelijke plaatsen alcoholhoudende drank aanwezig te hebben of voor consumptie gereed te hebben:
‘Het is degenen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, met uitzondering van personen van 16 of 17 jaar die dienst doen in een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, waaronder begrepen het zijn van barvrijwilliger in een inrichting in beheer bij een paracommerciële rechtspersoon, verboden op voor het publiek toegankelijke plaatsen alcoholhoudende drank aanwezig te hebben of voor consumptie gereed te hebben, met uitzondering van plaatsen waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse wordt verstrekt.’
Indien minderjarigen deelnemen aan het sacrament van het Heilig Avondmaal of de allerheiligste Eucharistie wordt de alcoholhoudende drank niet bedrijfsmatig en om niet verstrekt. Het verstrekken van alcoholhoudende wijn aan een minderjarige in een eredienst bij de bediening van het Heilig Avondmaal of de allerheiligste Eucharistie, levert in zoverre geen strijd op met de verbodsbepaling van artikel 21 Drank- en horecawet.
Het zal afhankelijk zijn van de wijze waarop het desbetreffend kerkgenootschap zijn erediensten heeft ingericht, of sprake is van een voor het publiek toegankelijke plaats. Als de eredienst voor iedereen is opengesteld en het kerkgebouw gedurende de eredienst ook voor publiek toegankelijk is, levert het gebruik van alcohol door een minderjarige strijd op met artikel 45 Drank- en horecawet. De minderjarige zou in dat geval door het gebruik van alcohol in de eredienst een strafbaar feit plegen, te weten een overtreding.Artikel 45 lid 3 Drank- en horecawet bepaalt dat het gestelde feit een overtreding oplevert.
Voor het kerkgenootschap levert dit mogelijk ook strafbaar handelen op.Artikel 51 Sr bepaalt dat strafbare feiten ook kunnen worden begaan door rechtspersonen. Een kerkgenootschap is een rechtspersoon in de zin van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Wanneer het kerkgenootschap de alcohol aan de minderjarige verstrekt zou men kunnen betogen dat sprake is van doen plegen van een strafbaar feit in de zin van artikel 47 Sr.Artikel 47 Wetboek van Strafrecht lid 1 onder 1°: ‘Als daders van een strafbaar feit worden gestraft: 1° zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen.’ Het verstrekken van alcohol aan een minderjarige levert dan mogelijk een strafbaar feit op voor zowel de minderjarige als degene die de alcohol aan de minderjarige verstrekt.
Of het gebruik van alcohol in het kader van het sacrament en het verstrekken van dat sacrament aan een minderjarige daadwerkelijk strafbaar zijn, is echter de vraag. Mogelijk zou in dat geval een geslaagd beroep kunnen worden gedaan op artikel 9 EVRM. In een aparte paragraaf bespreek ik dit.
In maatschappelijk perspectief is er steeds meer aandacht voor het gebruik van alcohol en de preventie hiervan. Alcohol is een verslavende stof. Alcohol heeft een stimulerend effect op de dopamineafgifte en serotonine in het brein. Alcoholverslaving kan ontstaan omdat mensen steeds meer en vaker verlangen om de positieve gevoelens als gevolg van dopamine en serotonine door alcohol te drinken opnieuw te beleven.Trimbos, ‘Het verslavende effect van alcohol’, expertisecentrumalcohol.trimbos.nl/items/details/het-verslavende-effect-van-alcohol.
Sinds 2015 adviseert de Gezondheidsraad geen alcohol te drinken: ‘Drink geen alcohol of in ieder geval niet meer dan één glas per dag.’Gezondheidsraad, ‘Richtlijnen goede voeding 2015’, gezondheidsraad.nl/documenten/adviezen/2015/11/04/richtlijnen-goede-voeding-2015.
In het Nationaal Preventieakkoord dat in 2018 werd gepresenteerd gaat een aanzienlijk deel over het gebruik van alcohol.Nationaal Preventieakkoord 2018, rijksoverheid.nl/onderwerpen/gezondheid-en-preventie/documenten/convenanten/2018/11/23/nationaal-preventieakkoord. Het doel van het Nationaal Preventieakkoord is dat het problematisch alcoholgebruik in Nederland verder afneemt en te komen tot 0% alcoholgebruik onder de 18 jaar.Nationaal Preventieakkoord 2018, p. 54. Verder is de ambitie dat er sprake is van 100% naleving van de leeftijdsgrens bij verstrekking van alcohol, zowel voor thuisconsumptie als voor consumptie ter plaatse.Nationaal Preventieakkoord 2018, p. 96.
Wel of geen alcohol in de kerk is een actueel onderwerp. Dianne van Dam-Nolen deed haar afstudeeronderzoek naar alcohol in de kerk. Dit kreeg aandacht van onder andere CIP.Jeffrey Schipper, ‘Alcohol in de kerk: wel of geen wijn tijdens het heilig avondmaal?’, cip.nl/cip+/72323-alcohol-in-de-kerk-wel-of-geen-wijn-tijdens-het-heilig-avondmaal/HxtRBAoJVn9wbk5KER0edhESEg. Een van de punten die zij noemt is mensen met een alcoholverleden. Van alcoholverslaving is het algemeen bekend dat de inname van een zeer kleine hoeveelheid alcohol een trigger kan zijn die zorgt voor terugval. Hoe verhoudt de positie van de kerk in de maatschappij zich tot deze onderwerpen? Mag van kerken niet worden verwacht dat zij ook hun verantwoordelijkheid nemen als het gaat om het gebruik van alcohol in de maatschappij? Is de alcohol in de wijn die voor het sacrament wordt gebruikt essentieel voor het sacrament? Dit zijn belangrijke vragen waar kerkgenootschappen mijns inziens zelf over na moeten denken en hun positie hierin moeten bepalen, voordat de overheid regels hiervoor aan hen oplegt. Een zorgvuldige overdenking hiervan is gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen noodzakelijk.
Hoe zit het met het gebruik van rookwaren bij religieuze ceremonies, zoals bijvoorbeeld wordt gedaan in bepaalde indiaanse culturen? Welke grenzen kent de Nederlandse wet met betrekking tot het roken?
Het gebruik of bezit van tabak en het roken daarvan zijn niet verboden. Artikel 8 Tabaks- en rookwarenwet verbiedt het verstrekken van tabaksproducten anders dan om niet aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Het bezit of gebruik van tabak voor minderjarigen is niet verboden, slechts de verkoop ervan aan minderjarigen. Daarmee verschilt de wetgeving rondom tabak en roken van die van alcohol voor minderjarigen. Het is in het geval van alcohol immers ook verboden alcoholhoudende drank op publieke plaatsen aanwezig te hebben of voor consumptie gereed te hebben (artikel 45 Drank- en horecawet).
De verboden die van toepassing zijn in het geval van roken, zijn opgenomen in de Tabaks- en rookwarenwet. Artikel 1 lid 1 Tabaks- en rookwarenwet definieert het rookverbod als het verbod tabaksproducten te roken. Artikel 10 Tabaks- en rookwarenwet bepaalt in welke gevallen het verplicht is een rookverbod in te stellen:
‘In de navolgende gevallen is de navolgende persoon of het navolgende orgaan verplicht tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod:
a. in een gebouw of inrichting, dat onderscheidenlijk die bij de Staat of een ander openbaar lichaam in gebruik is: het binnen dat lichaam bevoegde orgaan;
b. in een gebouw of inrichting, dat onderscheidenlijk die in gebruik is bij een instelling of vereniging voor gezondheidszorg, welzijn, maatschappelijke dienstverlening, kunst en cultuur, sport, sociaal-cultureel werk of onderwijs: degene die – anders dan in een hoedanigheid als bedoeld onder a – over dat gebouw of die inrichting het beheer heeft;
c. in een ruimte, gebouw of inrichting waar een werknemer zijn werkzaamheden verricht of pleegt te verrichten: de werkgever van die werknemer;
d. in andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gebouwen of inrichtingen of delen daarvan: degene die – anders dan in een hoedanigheid als bedoeld onder a of b – het beheer heeft over het daar bedoelde gebouw of die inrichting of delen daarvan;
e. in een horeca-inrichting: de exploitant van die horeca-inrichting;
f. in een middel voor personenvervoer: de ondernemer die dat middel exploiteert;
g. in een vliegtuig tijdens gebruik voor burgerluchtvaart op vluchten van en naar op Nederlands grondgebied gelegen luchthavens: de Nederlandse ondernemer die dat vliegtuig exploiteert.’
Dit artikel noemt niet specifiek gebouwen bedoeld voor godsdienstuitoefening, zoals bijvoorbeeld in artikel 12 sub b van de Algemene wet op het binnentreden (Awob) wel specifiek ruimten bestemd voor godsdienstuitoefeningen of bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard worden genoemd.
In sub a wordt gesproken over gebouwen die bij de Staat of een ander openbaar lichaam in gebruik zijn. Kerkgebouwen vallen daar mijns inziens niet onder. Kerkgenootschappen behoren niet tot de Staat en zijn ook geen openbaar lichaam in de zin van de wet.Zie artikel 8 en verder van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Sub b spreekt over gebouwen die in gebruik zijn bij een instelling of vereniging voor gezondheidszorg, welzijn, maatschappelijke dienstverlening, kunst en cultuur, sport, sociaal-cultureel werk of onderwijs. Zou een kerkgebouw kunnen vallen onder welzijn, maatschappelijke dienstverlening of kunst en cultuur? Dit zal afhangen van de activiteiten die hierin plaatsvinden. Veel kerkgebouwen worden tegenwoordig voor verschillende activiteiten gebruikt, waaronder maatschappelijke dienstverlening. Wanneer het kerkgebouw wordt gebruikt voor een eredienst zal mijns inziens geen sprake zijn van maatschappelijke dienstverlening. Wanneer het kerkgebouw wordt gebruikt voor de eredienst valt deze mijns inziens evenmin onder onderwijs.Er zou kunnen worden betoogd dat ook godsdienstig onderricht onder onderwijs zou vallen. Mijns inziens is dat echter niet het geval en zal gelet op de structuur van de wet hiermee waarschijnlijk worden bedoeld onderwijs in de zin van de wetten die het onderwijs in Nederland regelen. Wellicht zou zelfs gedacht kunnen worden aan het geven van andersoortige cursussen of zelfs catechisatie. De eredienst op zichzelf is mijns inziens een godsdienstuitoefening en dus geen onderwijs. Dit is anders wanneer het kerkgebouw wordt gebruikt voor het geven van onderwijs. Ook kan worden gedacht aan de situatie dat een kerkgebouw gebruikt wordt voor een concert of een expositie van schilderijen. In dat geval zou het kerkgebouw vallen onder kunst en cultuur. Een en ander temeer wanneer het een monumentaal kerkgebouw betreft dat ook is opengesteld voor bezoek. Het roken tijdens een eredienst is mijns inziens dan ook niet verboden op grond van artikel 10 lid 1 sub b Tabaks- en rookwarenwet.
Sub c spreekt over gebouwen waar een werknemer zijn werkzaamheden verricht is de werkgever verplicht een rookverbod in te stellen. Indien geen sprake is van een werknemer en werkgever in de zin van de Tabaks- en rookwarenwet, levert dit geen grond op voor het rookverbod. Het begrip werkgever in de zin van de Tabaks- en rookwarenwet moet echter ruim worden opgevat. Artikel 1 lid 1 Tabaks- en rookwarenwet definieert de werkgever met inbegrip van degene die een persoon als vrijwilliger arbeid laat verrichten. Daarbij wordt verwezen naar de Arbeidsomstandighedenwet. De vrijwilliger wordt in artikel 1 lid 3 Arbeidsomstandighedenwet gedefinieerd als de persoon die niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor een privaatrechtelijk of publiekrechtelijk lichaam dat niet onderworpen is aan de vennootschapsbelasting. Ook vrijwilligers van kerkgenootschappen zullen mijns inziens onder deze bepaling vallen. Het rookverbod geldt in ieder geval wanneer een voorganger, gebouwenbeheerder of andere deelnemers aan de eredienst werknemer zijn in de zin van artikel 10 Tabaks- en rookwarenwet. In dat geval moet in het kerkgebouw op grond van dit artikel een rookverbod gelden. Overtreding hiervan zou in dat geval een strafbaar feit opleveren.
De andere leden van artikel 10 Tabaks- en rookwarenwet zijn niet van toepassing op kerkgebouwen. De wet spreekt in die leden over horeca-inrichtingen, middelen voor personenvervoer en vliegtuigen.
In een kerkgebouw zullen veelal een of meer vrijwilligers actief zijn. In kerkgebouwen zal in dat geval mijns inziens een rookverbod moeten gelden. In die situatie is het roken van tabaksproducten verboden in het kerkgebouw.
In veel kerkgenootschappen wordt wierook gebrand. Dat is iets anders dan roken: het inhaleren van rook van tabaksproducten. Toch is het de vraag of het branden van wierook schadelijk is. Begin van dit jaar schreef een Belgische consumentenorganisatie dat wierook even slecht voor de gezondheid is als een sigaret. Er zou zelfs worden gepleit voor een verbod op de verkoop van wierook. Dit bericht werd door alle media overgenomen. Nu.nl checkte deze claim.Shannon Bakker, ‘Nucheckt: Waarom wierook mogelijk schadelijk is voor de gezondheid’, 19 februari 2020, nu.nl/nucheckt/6031633/nucheckt-waarom-wierook-mogelijk-schadelijk-is-voor-de-gezondheid.html.' Hoogleraar inhalatietoxicologie Flemming Cassee van de Universiteit Utrecht geeft aan Nu.nl aan dat verbrandingsproducten in het algemeen niet gezond zijn voor de mens. Of wierook branden gezondheidsproblemen veroorzaakt hangt af van de mate waarin het gebeurt en hoe goed de ruimte geventileerd wordt. Het is volgens Cassee aannemelijk dat blootstelling aan wierook kan zorgen voor irritatie van de luchtwegen en ontstekingsreacties in de longen. Hoe groot het risico is, kan niet worden aangegeven omdat er nog geen betrouwbaar onderzoek naar is gedaan.
Het branden van wierook is vooralsnog niet verboden. Het rookverbod ziet op het roken van tabaksproducten en derhalve niet op het branden van wierook.
In Nederland zijn diverse middelen strafbaar gesteld in artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. Deze middelen staan vermeld op lijst I en II die behoren bij de Opiumwet. Van deze middelen is het enkele bezit strafbaar.Zie artikel 2 onder C en artikel 3 onder C Opiumwet. Soms worden deze middelen ondanks de strafbaarstelling daarvan gebruikt in erediensten van geloofsgemeenschappen. Het bekendste voorbeeld hiervan is het gebruik van ayahuasca door de Santo Daime-kerken.
Door de Santo Daime-kerken wordt ayahuasca gebruikt tijdens erediensten. Ayahuasca bevat de stof DMT.Elders in deze uitgave is eveneens een uitgebreid artikel over ayahuasca gepubliceerd. DMT staat op lijst I van de Opiumwet als verboden stof. Op lijst I staan de zogeheten harddrugs. Het gebruik daarvan, alsmede het bezit ervan is verboden. Door de Santo Daime-kerken wordt ayahuasca gebruikt als sacrament.Rb. Den Haag 9 februari 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BP4424, r.o. 2.2 en 4.3. Met betrekking tot de invoer en het bezit van ayahuasca volgden diverse strafrechtelijke procedures. Deze procedures worden verderop in het artikel kort besproken in het kader van een beroep op godsdienstvrijheid. In recente jurisprudentie is geoordeeld dat de toepassing van de desbetreffende Opiumwetbepalingen en daarmee de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst van de verdachte noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ter bescherming van de volksgezondheid.HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1456. Met deze uitspraak lijkt vooralsnog dat het gebruik van middelen die strafbaar zijn gesteld op lijsten I en II van de Opiumwet niet mogen worden gebruikt in de eredienst, aangezien deze Opiumwetbepalingen een in een democratische samenleving noodzakelijke inbreuk maken op de vrijheid van godsdienst ter bescherming van de volksgezondheid.Verderop in het artikel worden de zaken van de Santo Daime-kerken besproken. Uit dit overzicht blijkt dat een geslaagd beroep op artikel 9 EVRM niet uitgesloten lijkt indien er sprake is van zeer geringe risico’s voor de volksgezondheid.
Een actueel voorbeeld van mogelijke schadelijke stoffen in relatie tot de vrijheid van godsdienst is natriumchloriet. Een Amerikaans kerkgenootschap Genesis II Church of Health and Healing stelt dat het gebruik van natriumchloriet in de vorm van Miracle Mineral Supplement (MMS) een ‘sacrament’ is tegen COVID-19 (corona).Andreas Kouwenhoven & Guus Valk, ‘In naam van God, zegt dit omstreden Amerikaanse kerkgenootschap: slik natriumchloriet’,
NRC Handelsblad 22 mei 2020, nrc.nl/nieuws/2020/05/22/in-naam-van-god-slik-natriumchloriet-2-a4000554.
In 2018 beschrijft het RIVM in een NVWA-rapport over MMS dat er significante risico’s zijn aan het gebruik: ernstig braken, misselijkheid, diarree, ernstige vermoeidheid, hemolytische anemie, ernstige hemolyse, brandwonden in het maag-darmkanaal, ademhalingsproblemen, nierfalen, leverfalen en lage bloeddruk.NVWA, ‘Risicobeoordeling MMS door RIVM (inclusief erratum 20-01-2020)’, 18 maart 2020, nvwa.nl/documenten/consument/eten-drinken-roken/supplementen-en-preparaten/risicobeoordelingen/risicobeoordeling-mms-door-rivm; NVWA, ‘NVWA-onderzoek bevestigt acute en chronische gezondheidsrisico’s MMS-supplement’, 15 maart 2018, nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2018/03/15/nvwa-onderzoek-bevestigt-acute-en-chronische-gezondheidsrisico%E2%80%99s-mms-supplement. De verkoop van MMS met daaraan toegeschreven helende werking is in Nederland verboden.NVWA, ‘NVWA-onderzoek bevestigt acute en chronische gezondheidsrisico’s MMS-supplement’, 15 maart 2018, nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2018/03/15/nvwa-onderzoek-bevestigt-acute-en-chronische-gezondheidsrisico%E2%80%99s-mms-supplement; Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 3171, 11 september 2018, zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20172018-3171.html. In januari 2020 publiceerde het RIVM een risicobeoordeling van MMS, waaruit volgde dat ernstige gezondheidsrisico’s niet kunnen worden uitgesloten wanneer MMS wordt gebruikt.NVWA, ‘Risicobeoordeling MMS door RIVM (inclusief erratum 20-01-2020)’, 18 maart 2020, nvwa.nl/documenten/consument/eten-drinken-roken/supplementen-en-preparaten/risicobeoordelingen/risicobeoordeling-mms-door-rivm.
De situatie met betrekking tot MMS verschilt op belangrijke punten met de andere hiervoor beschreven schadelijke stoffen. In de eerste plaats gaat het om een middel dat wordt verkocht en niet een middel dat in het kader van de eredienst om niet wordt verstrekt. In de tweede plaats wordt aan MMS een helende werking toegeschreven. De NVWA handhaaft op het ongeoorloofd gebruik van dergelijke claims. In de derde plaats kleven ernstige gezondheidsrisico’s aan het gebruik in de aanbevolen hoeveelheden.
Het verstrekken van een dergelijk middel zonder te wijzen op de gezondheidsrisico’s met daarbij vergaande gezondheidsclaims die geen enkele wetenschappelijke grond hebben is mijns inziens strafbaar. Er kan dan worden gedacht aan mishandeling, zware mishandeling of zelfs (poging tot) doodslag.Artikelen 300, 302, 287 Sr.
Of daadwerkelijk sprake zou zijn van strafbaarheid is de vraag. In dat geval zou mogelijk een beroep kunnen worden gedaan op het recht op godsdienstvrijheid van artikel 9 EVRM.
Artikel 94 Grondwet bepaalt dat geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden indien deze toepassing niet verenigbaar is met bepalingen van verdragen van volkenrechtelijke organisaties. Het EVRM is een verdrag als bedoeld in artikel 94 GW. Indien derhalve een geslaagd beroep kan worden gedaan op artikel 9 EVRM, betekent dit dat de Nederlandse wettelijke voorschriften – lees de Nederlandse strafbaarstelling – niet verenigbaar is met een bepaling van een verdrag van een volkenrechtelijke organisatie – lees artikel 9 EVRM – en derhalve geen toepassing vindt.
Artikel 9 EVRM bepaalt dat eenieder recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
Lid 2 van artikel 9 EVRM geeft een mogelijkheid om het recht van artikel 9 EVRM te beperken. Daarvoor moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De beperking moet bij wet voorzien zijn, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving in het belang van de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen.
Uit de jurisprudentie inzake het gebruik van ayahuasca in de erediensten door de Santo Daime-kerken volgt dat indien een geslaagd beroep kan worden gedaan op artikel 9 EVRM, de desbetreffende wetsbepalingen waarbij een bepaalde gedraging strafbaar is gesteld buiten toepassing dienen te blijven en derhalve de verdachte wordt ontslagen van rechtsvervolging. Echter volgt uit deze jurisprudentie ook dat een dergelijk beroep niet eenvoudig zal slagen.
Door de Santo Daime-kerken werd een beroep gedaan op artikel 9 EVRM. In deze uitgave worden deze zaken uitgebreid beschreven door Van der Plas. Voor een uitgebreide bespreking verwijs ik naar die bijdrage. Ik zal daarom in het kader van dit artikel volstaan met een beknopte weergave.
In deze zaken werd een beroep op godsdienstvrijheid gedaan.
In 2001 oordeelde de Rechtbank Amsterdam dat bij de afweging tussen de godsdienstvrijheid en de uit het Verdrag inzake Psychotrope Stoffen voortvloeiende verplichting tot het verbieden van DMT, de godsdienstvrijheid het grootste gewicht moest worden toegekend.Rb. Amsterdam 21 mei 2001, ECLI:NL:RBAMS:2001:AB1739, r.o. 5. De rechtbank overwoog daarbij dat aan het rituele gebruik van ayahuasca geen noemenswaardige gezondheidsrisico’s kleven.
Een soortgelijke uitspraak werd gedaan door de Rechtbank Haarlem in 2009.Rb. Haarlem 26 maart 2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BH9844, r.o. 4.
In hoger beroep op deze laatste uitspraak oordeelde het Gerechtshof Amsterdam op 24 februari 2012 eveneens dat aan het gebruik van ayahuasca zeer geringe gezondheidsrisico’s kleven en dat de toepassing van de desbetreffende Opiumwetbepalingen niet noodzakelijk is als bedoeld in artikel 9 lid 2 EVRM.Hof Amsterdam 24 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6888. Het gerechtshof overweegt dat de desbetreffende artikelen buiten toepassing dienen te blijven.
De Hoge Raad oordeelde in 2007 anders.HR 9 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2497. De Hoge Raad bevestigt een uitspraak van het gerechtshof dat het bij de Opiumwet voorziene verbod strekt ter bescherming van de volksgezondheid en dat dit verbod noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de gezondheid. De Hoge Raad oordeelt dat die omstandigheden er niet toe kunnen leiden dat het verbod buiten toepassing moet worden gelaten.
Deze beslissing van de Hoge Raad wordt bevestigd door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in 2014.EHRM 6 mei 2014, nr. 28167/07.
In 2018 oordeelde het Gerechtshof Amsterdam dat de door de verdediging in die zaak naar voren gebrachte voorzorgsmaatregelen niet toereikend waren om de risico’s voor de volksgezondheid van de invoer van ayahuasca (en daarmee het gebruik) tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Om deze reden oordeelde het hof anders dan in zijn arrest van 24 februari 2012 dat de beperking van het recht op de vrijheid van godsdienst in het onderhavige geval noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de volksgezondheid.Hof Amsterdam 28 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:688.
In 2019 bevestigde de Hoge Raad onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in 2014 dat de toepassing van de desbetreffende Opiumwetbepalingen en daarmee de beperking van het recht op vrijheid van godsdienst van de verdachte noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ter bescherming van de volksgezondheid.HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1456. Het verdient daarbij vermelding dat de Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof ‘in gevallen als het onderhavige’ niet onbegrijpelijk is.HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1456, r.o. 2.5. Met deze uitspraak is derhalve niet gezegd dat het arrest van het Gerechtshof Amsterdam uit 2012Hof Amsterdam 24 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6888. in cassatie geen stand zou hebben gehouden, aangezien het gerechtshof in die zaak oordeelde dat de risico’s voor de volksgezondheid in die situatie zeer gering waren. Een geslaagd beroep op artikel 9 EVRM lijkt daarmee nog niet geheel uitgesloten.
Wanneer het gaat om de consumptie van mogelijk schadelijke stoffen die bij wet strafbaar zijn gesteld, zal waarschijnlijk snel worden gekomen tot het oordeel dat het een beperking is die noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid. Met name met producten zoals tabak of middelen waarvan is vastgesteld dat deze schadelijk zijn voor de gezondheid, zal een beroep op godsdienstvrijheid niet snel slagen.
Met het gebruik van alcohol door minderjarigen in het kader van het Heilig Avondmaal of de allerheiligste Eucharistie ligt dat mogelijk anders. Alcohol is in kleine hoeveelheden niet of nauwelijks schadelijk, ook niet voor minderjarigen. Daarnaast geldt ten aanzien van alcohol geen algeheel verbod zoals dat het geval is bij DMT op grond van de Opiumwet. Ook zijn er geen internationale verdragen die dwingen tot de strafbaarstelling van alcohol. Indien sprake is van het verstrekken van een zeer kleine hoeveelheid avondmaals- of miswijn, lijkt mij dat de afweging daarbij anders zou kunnen uitvallen dan uiteindelijk in de jurisprudentie inzake de Santo Daime-kerken het geval is. Er is sprake van een sacrament. Het sacrament is een essentieel onderdeel van de uitoefening van het geloof. Het gebruik is in een gecontroleerde omgeving. In dat geval zou mijns inziens een groter gewicht toegekend moeten worden aan de bescherming van de godsdienstvrijheid. Een beperking hiervan is in dat geval niet noodzakelijk in een democratische samenleving.
In het kader van het gebruik van schadelijke stoffen in de eredienst een korte uitstap met betrekking tot de handhaving. Wanneer sprake is van het gebruik van een van die schadelijke stoffen tijdens de eredienst, geldt dat sprake is van een verbod op het binnentreden door opsporingsambtenaren. Dit is geregeld in artikel 12 sub b Awob:
‘In de gevallen waarin het binnentreden van plaatsen krachtens een wettelijk voorschrift is toegelaten, geschiedt dit buiten het geval van ontdekking op heterdaad niet:
(…)
b. in de ruimte bestemd voor godsdienstuitoefeningen of bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, gedurende de godsdienstuitoefening of bezinningssamenkomst;
(…)’
Deze wetsbepaling verbiedt derhalve het binnentreden in het kerkgebouw gedurende de godsdienstuitoefening. Wanneer een schadelijke stof wordt gebruikt in de eredienst, wordt deze gebruikt gedurende de godsdienstuitoefening in een ruimte bestemd voor godsdienstuitoefening. In dat geval mag in beginsel niet worden binnengetreden. De wet geeft daarvoor echter wel een uitzondering, namelijk in het geval van ontdekking op heterdaad is dit anders.Artikel 12 Awob geeft de volgende beperking: ‘geschiedt dit buiten het geval van ontdekking op heterdaad niet’ [curs. GvdB]. De vraag is echter hoe een dergelijke ontdekking op heterdaad zou moeten plaatsvinden wanneer de stof gebruikt wordt tijdens de eredienst, als men de ruimte niet mag binnentreden. Recent was het zogeheten kerkasiel in de media. Daar werd een estafette-kerkdienst gehouden om de uitzetting van een gezin te voorkomen. Van Kooten plaatste bijvoorbeeld in een uitzending van het radioprogramma Dit is de Dag kanttekeningen bij het kerkasiel.Dit is de Dag, 31 oktober 2018, nporadio1.nl/dit-is-de-dag/onderwerpen/25070-2018-10-31-kerkasiel-niet-misbruiken-voor-politieke-doeleinden. Het recht dat gebouwen niet mogen worden binnengetreden gedurende de godsdienstuitoefening is immers bedoeld om te waarborgen dat religieuze bijeenkomsten niet worden verstoord. Deze bepaling is niet bedoeld om te worden gebruikt om strafbaar handelen te verhullen of te faciliteren. Indien tijdens een eredienst middelen worden gebruikt die strafbaar zijn, zal de politie ondanks artikel 12 Awob binnentreden. Dit gebeurde ook in 2019 toen de politie binnenviel tijdens een healingsessie waarin men ayahuasca wilde gebruiken.Marlou van den Broek, ‘Politie stopt omstreden healingsessie na overlijden man (31)’, Omroep Brabant 25 april 2019, omroepbrabant.nl/nieuws/2988202/politie-stopt-omstreden-healingsessie-na-overlijden-man-31; zie ook Rb. Oost-Brabant 24 juli 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:4397. Artikel 12 Awob zal derhalve geen bescherming bieden wanneer het gaat om de handhaving inzake het gebruik van verboden schadelijke stoffen in de eredienst.
In het onderhavige artikel heb ik een aantal situaties besproken waar sprake is van (mogelijk) schadelijke stoffen en het gebruik hiervan in de eredienst of aanbevolen door kerkgenootschappen.
In sommige gevallen levert het gebruik van bepaalde schadelijke stoffen in de eredienst mogelijk een strafbaar feit op: het gebruik van alcohol door minderjarigen, roken indien op het kerkgebouw het rookverbod van toepassing is, het gebruik van middelen op lijst I en II van de Opiumwet of het gebruik van middelen die gezondheidsrisico’s met zich meebrengen en waarbij sprake is van ongefundeerde gezondheidsclaims.
Een beroep op artikel 9 EVRM zou kunnen leiden tot het buiten toepassing laten van een strafbepaling. Dit zal echter slechts in uitzonderlijke situaties aan de orde zijn. De desbetreffende bepalingen zien immers op de bescherming van de volksgezondheid en zullen om die reden doorgaans een in een democratische samenleving noodzakelijke beperking opleveren van de godsdienstvrijheid. Uit de Santo Daime-jurisprudentie blijkt dat een dergelijke beoordeling zeer casuïstisch is. Het zal veelal afhangen van de vraag hoe groot het gevaar voor de volksgezondheid is, in hoeverre dit gevaar kan worden beperkt en wat het belang van het gebruik is voor de godsdienstuitoefening. Het gebruik van wetgeving zoals artikel 12 Awob zal geen bescherming bieden tegen inmenging van overheidswege als sprake is van strafbare feiten.
Het probleem lijkt niet groot te zijn. Steeds meer kerkgenootschappen gebruiken alcoholvrije wijn. Roken is in het geheel van de maatschappij steeds minder gewoon en het gebruik hiervan tijdens erediensten is zeer beperkt. Het aantal kerkgenootschappen dat middelen wenst te gebruiken die op lijst I of II van de Opiumwet staan is beperkt. Kerkgenootschappen moeten zich echter bewust zijn van de risico’s die het gebruik van bepaalde middelen met zich meebrengen.
In dit artikel is ingegaan op de strafbaarheid van het gebruik van deze stoffen. Ook de civielrechtelijke gevolgen van het gebruik van dergelijke stoffen in de eredienst behoeft nadere bestudering, met name ook gelet op de maatschappelijke positie van kerkgenootschappen.