Marieke Dubelaar, Jeroen ten Voorde
Jaap de Groot
Moord op de A73
Strafrechters denken heel verschillend over de wijze waarop met de gegevens in het strafdossier tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Omdat men over de wijze van denken en redeneren weinig expliciet is, kunnen uitspraken voor de procesdeelnemers een verrassing zijn. Op 4 november jl. sprak ik bij een landelijke bijeenkomst van leiders van Teams Grootschalig Onderzoek van de politie. Daar bleek van grote onrust sprake te zijn over bijvoorbeeld de vrijspraken in de zaken betreffende de moord op de A73 (Hof Arnhem 18 september 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX7827) omdat dat voor de politie een ronde zaak was en het gevoel bestond dat een slim alternatief scenario, op een handig moment naar voren gebracht, het grondige recherchewerk opzij kon zetten. Berber Lettinga – als spreekster uitgenodigd naar aanleiding van haar stuk hierover in Proces 2015, afl. 1, p. 94 – stelde dat niet het alternatief scenario maar het zwakke bewijs in dergelijke zaken tot vrijspraak leidde. Die stelling was voor mij aanleiding om de manier waarop het hof in de zaak van de A73 met het bewijs was omgegaan onder de loep te nemen. Doel was om na te gaan of inderdaad van zwak bewijs kon worden gesproken en of het hof uit het wel aanwezige bewijs had gehaald wat erin zat. Ten slotte wilde ik, als dat niet zo was, onderzoeken of dat met een bepaalde wijze van denken en redeneren te maken had.
Bij het schrijven van dit stuk heb ik slechts de beschikking gehad over de tekst van het arrest zoals het op bijvoorbeeld Rechtspraak.nl is gepubliceerd. Of indertijd cassatie is ingesteld, is mij niet bekend.
Om toegang te krijgen tot het gehele artikel heeft u een abonnement nodig. Meer informatie over de abonnementsvormen en prijzen kunt u hier vinden.
Abonneren op dit tijdschrift